ECLI:NL:RBDHA:2025:19247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.50092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel van bewaring in het kader van de terugkeerprocedure naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan over de opheffing van de maatregel van bewaring van eiser, die onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 valt. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, was op 18 juli 2025 in bewaring gesteld door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de terugkeerprocedure, wat heeft geleid tot de onrechtmatigheid van de voortduring van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft op basis van de feiten geoordeeld dat de minister niet tijdig nieuwe vingerafdrukken heeft afgenomen, ondanks dat de Marokkaanse autoriteiten op 10 september 2025 hadden aangegeven dat de eerder afgenomen dacty van onvoldoende kwaliteit waren. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelast, evenals een schadevergoeding van € 3.900,- aan eiser. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de verweerder onder de richtlijn en de noodzaak van voortvarendheid in de terugkeerprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.50092

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

gestelde geboortedatum [geboortedatum] 1986,
gestelde Marokkaanse nationaliteit,
(V-nummer: [v-nummer]), eiser,
(gemachtigde: mr. P.J.T. de Kan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

(gemachtigde: mr. K. Kanters)

Procesverloop

Verweerder heeft op 18 juli 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank op 14 oktober 2025 van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep en wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft op 14 oktober 2025 tevens een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hier op 16 oktober 2025 op gereageerd en zijn beroepsgronden ingediend.
Desgevraagd heeft verweerder eveneens op 16 oktober 2025 gereageerd op de beroepsgronden van eiser en een op 16 oktober 2025 uitgedraaide en getekende M120 aan het dossier toegevoegd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 16 oktober 2025.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van deze maatregel eerder gecontroleerd. In de uitspraak van 8 augustus 2025 heeft de rechtbank vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was (ECLI:NL:RBLIM:2025:7800, niet gepubliceerd). In de onderhavige procedure beoordeelt de rechtbank daarom alleen de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 5 augustus 2025.
2. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. In dat kader stelt eiser dat de Marokkaanse autoriteiten op 10 september 2025 hebben laten weten dat de dacty van onvoldoende kwaliteit zijn om de identiteit van eiser te kunnen vaststellen. Op 19 september 2025 zouden nieuwe dacty bij eiser worden afgenomen. De M120 maakt volgens eiser onvoldoende duidelijk wat sindsdien de vervolgstappen zijn geweest waardoor er onvoldoende voortvarend is gehandeld door verweerder.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatregel in de te toetsen periode rechtmatig ten uitvoer is gelegd en dat voldoende voortvarend is gewerkt aan de terugkeerprocedure. Verweerder in zijn schriftelijke reactie op de gronden onder meer het navolgende naar voren gebracht:
(…)
Namens eiser wordt gesteld dat sprake is van onvoldoende voortvarendheid.
Zoals blijkt uit de M120 heeft verweerder op 15 augustus, 4 september en 25 september 2025 gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Bovendien zijn op 21 augustus 2025 en 23 september 2025 vertrekgesprekken gevoerd. Tevens is op 21 augustus 2025 een aanvullend identiteitsonderzoek opgestart, waarbij onder andere onderzoek is uitgezet naar aanleiding van een EU-Vis hit in Portugal en door de regievoervoerder op 23 september 2025 is gerappelleerd. De stelling dat door verweerder onvoldoende voortvarend zou
zijn gehandeld, volgt verweerder dan ook niet gelet op het aantal rappels, het opgestarte aanvullende identiteitsonderzoek en de gevoerde vertrekgesprekken. Verweerder benadrukt dat het voeren van een vertrekgesprek ook een handeling is die van directe betekenis is voor het bewerkstelligen van de uitzetting van eiser.
Ten aanzien van de dacty wenst verweerder nog te vermelden dat de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek heeft laten weten dat het Marokkaans consulaat op 10 september 2025 heeft laten weten dat de dacty van eiser van onvoldoende kwaliteit waren voor het onderzoek in Rabat. Reden waarom nieuwe dacty moest worden afgenomen. Op 19 september 2025 is nieuwe dacty afgenomen, maar werd opgemerkt dat eiser beschadigingen aan zijn vingers had die ook zichtbaar was in de afdrukken. Verweerder verwijst hierbij tevens naar het proces-verbaal betreffende de bijzonderheden. Eiser is hierover bevraagd in het vertrekgesprek van 23 september 2025, maar heeft hier geen verklaring over gegeven. Uiteindelijk zijn de aanvullende dacty op 2 oktober 2025 verzonden naar het Marokkaans consulaat. Verweerder heeft tot op heden geen reactie ontvangen betreffende de aanvullende dacty.
(…)
4. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder zich in zijn schriftelijke reactie op de beroepsgronden terecht onder verwijzing naar het arrest Adrar op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe dan wel andere feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat de maatregel van bewaring niet langer kan voortduren omdat de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en/of het beginsel van non-refoulement aan de uitzetting in de weg staan. Verweerder en de rechtbank zijn gehouden om gedurende de gehele periode dat eiser onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 valt, aan de verplichtingen die uit artikel 5 van deze richtlijn voortvloeien te voldoen. Deze verplichting geldt ook in een zogenoemde volgprocedure. De omstandigheid dat bij de beoordeling van een eerste beroep tegen oplegging van de maatregel en bij mogelijke eerdere volgberoepen niet is geoordeeld dat het terugkeerbesluit niet kon worden uitgevoerd, doet niet af aan deze verplichting en doet ook niet af aan de omvang van deze verplichting. Verweerder laat door hierover uitdrukkelijk en uit eigen beweging een standpunt in te nemen zien dat hij zich bewust is dat de zogenoemde ‘Adrar-controle’ een voortdurende beoordeling vergt en stelt de rechtbank op deze wijze in staat om deze controle ook uit te voeren.
5. De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat voor de vraag of zicht op uitzetting bestaat ook moet worden betrokken dat eiser volledig en actief moet meewerken aan de terugkeerprocedure. De rechtbank stelt vast dat eiser niet meewerkt. In het algemeen ontbreekt zicht op uitzetting naar Marokko niet. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 oktober 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:18933). Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dit in het geval van eiser anders is en dit geldt temeer omdat eiser zelf handelingen kan verrichten om zijn identiteit te onderbouwen en dit eenvoudigweg niet doet.
6. De rechtbank zal evenwel de maatregel opheffen omdat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de terugkeer van eiser. Uit de schriftelijke toelichting op de beroepsgronden blijkt dat verweerder in de te toetsen periode veel handelingen heeft verricht die in beginsel noodzakelijk zijn voor het vertrek en ook tot vertrek kunnen leiden. De rechtbank overweegt dat verweerder vertrekgesprekken moet houden. Verweerder moet namelijk voortdurend nagaan of sprake is van feiten en omstandigheden die alsnog in de weg staan aan de uitvoering van het terugkeerbesluit en verweerder moet zich er voortdurend van vergewissen of inmiddels kan worden volstaan met een lichter middel om de verwijdering te effectueren en/of de tenuitvoerlegging van de maatregel inmiddels onevenredig bezwarend is geworden. Dit betekent echter niet dat het voeren van een vertrekgesprek altijd zonder meer als een verwijderingshandeling dient te worden gekwalificeerd en dat uit het houden van vertrekgesprekken reeds volgt dat verweerder voldoende voortvarend handelt. In het vertrekgesprek wordt ook gevraagd wat de houding van de vreemdeling ten aanzien van het vertrek is. Indien, zoals in de onderhavige procedure de vreemdeling in het geheel niet meewerkt, is het voeren van vertrekgesprekken weliswaar verplicht, maar zal dit niet leiden tot de daadwerkelijke verwijdering. In de onderhavige procedure heeft verweerder een lp aangevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten en rappelleert verweerder ook voldoende frequent op die aanvraag. De Marokkaanse autoriteiten hebben verweerder echter op 10 september geïnformeerd dat de aangeleverde dacty wegens onvoldoende kwaliteit niet bruikbaar zijn voor het onderzoek in Rabat. Indien dit onderzoek niet kan plaatsvinden, wordt er geen lp verstrekt en wordt de verwijdering niet geëffectueerd. Dit betekent dat verweerder om voldoende voortvarend te handelen na ontvangst van deze mededeling van de Marokkaanse autoriteiten per ommegaande nieuwe vingerafdrukken had moeten afnemen. Het voeren van vertrekgesprekken en het rappelleren op de lp-aanvraag gaat namelijk niet leiden tot de afgifte van de lp als het onderzoek daarnaar niet plaatsvindt. Op 21 augustus 2025 is een aanvullend identiteitsonderzoek opgestart, onder andere naar aanleiding van een EU-vis hit in Portugal. Op 23 september 2025 is door de regievoerder hierop gerappelleerd. De rechtbank overweegt dat weinig aannemelijk is dat dit onderzoek alsnog nadere informatie over de identiteit van eiser gaat opleveren. Het is immers vrij eenvoudig voor een visumverlenende lidstaat om aan een andere lidstaat aan te geven op grond van welke gegevens een visum is verleend en welke identiteitsdocumenten aan de aanvraag en verlening van het visum ten grondslag hebben gelegen. Verweerder heeft pas op 19 september 2025 nieuwe dacty afgenomen, terwijl de Marokkaanse autoriteiten op 10 september 2025 hebben medegedeeld geen onderzoek te kunnen doen op grond van de reeds verstrekte dacty. Verweerder heeft geen verklaring gegeven voor dit tijdsverloop. Verweerder heeft wel aangegeven dat eiser op 23 september 2025 is bevraagd over de beschadigingen aan zijn vingers. Verweerder heeft ook geen verklaring gegeven voor het tijdsverloop tussen dit gesprek met eiser en het verzenden van de dacty op 2 oktober 2025. Omdat verweerder een lp nodig heeft om de verwijdering te kunnen effectueren moet verweerder dus voortvarend werken aan de verkrijging hiervan. Dat eiser geen inspanningen levert om terug te keren, betekent niet dat er andere of minder strenge eisen aan de verplichting om voortvarend te handelen worden gesteld. De rechtbank zal de maatregel opheffen vanwege het tijdsverloop in deze fase van de verwijderingsprocedure en gelet op het ontbreken van een deugdelijke verklaring hiervoor. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:2738).
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 10 september 2025 heeft vernomen dat het onderzoek naar de mogelijke afgifte van een lp niet kon worden verricht en dat nieuwe dacty van eiser moesten worden afgenomen. De rechtbank overweegt dat uiterlijk op 12 september 2025 had moeten worden aangevangen met het afnemen van vingerafdrukken van eiser. Doordat dit eindelijk pas op 19 september 2025 is geschied en geen verklaring is gegeven voor dit tijdsverloop, concludeert de rechtbank dat de maatregel vanaf 13 september 2025 onrechtmatig heeft voortgeduurd.
8. De rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de maatregel bevelen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten. De rechtbank brengt eiser in aanmerking voor schadevergoeding en zal hiervoor de standaardmatig toegekende bedragen als uitgangspunt nemen.
9. De rechtbank spreekt ook een proceskostenveroordeling uit. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
10. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;
- gelast de onmiddellijke invrijheidsstelling van eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.900,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 21 oktober 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.