ECLI:NL:RBDHA:2025:2738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL25.7367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse eiser wegens onaanvaardbare vertraging in de afhandeling van vingerafdrukken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van een Marokkaanse eiser tegen de voortduren van de maatregel van bewaring. De eiser, die op 11 december 2024 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000, stelde dat de autoriteiten onvoldoende voortvarend handelden in zijn uitzettingsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de vertraging in de afhandeling van de vingerafdrukken, die door de Marokkaanse autoriteiten als onbruikbaar waren verklaard, niet voor rekening van de eiser kwam. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die leidden tot de vertraging, zoals de menselijke fout bij de verzending van de vingerafdrukken, voor rekening van de verweerder kwamen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring en de invrijheidstelling van de eiser. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.200,- aan de eiser en een proceskostenvergoeding van € 907,-. De uitspraak werd gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.7367

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser,

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 11 december 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 17 februari 2025 een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft op 19 februari 2025 hierop gereageerd, zijn beroepsgronden ingediend en verzocht om ter zitting te worden gehoord.
Op 20 februari 2025 heeft verweerder, desgevraagd, op de beroepsgronden gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek aanvankelijk op 21 februari 2025 gesloten. Op diezelfde dag heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht om aan te geven wanneer de Marokkaanse autoriteiten hebben medegedeeld nieuwe dacty nodig te hebben, wanneer deze nieuwe dacty zijn afgenomen en wat de verklaring is voor het tijdsverloop tussen het ontvangen van het verzoek om nieuwe dacty en het verzenden van deze nieuwe dacty. Verweerder heeft deze vraag op 24 februari 2025 beantwoord en zijn antwoord onderbouwd met diverse bijlagen.
De rechtbank heeft daarop op 24 februari 2025 het onderzoek wederom gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft omdat de rechtbank over genoeg informatie beschikt om uitspraak te kunnen doen. De rechtbank heeft het verzoek van eiser om ter zitting te worden gehoord niet gehonoreerd omdat de rechtbank reeds op grond van de stukken en door partijen ingenomen standpunten tot het oordeel komt dat de maatregel moet worden opgeheven.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2000 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregel van bewaring eerder beoordeeld. Uit de uitspraak van 22 januari 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was (NL25.911 [1] ). De rechtbank beoordeelt in de onderhavige procedure de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring vanaf het moment van het sluiten van dat onderzoek op 21 januari 2025 tot aan het sluiten van het onderzoek in de onderhavige procedure op 21 februari 2025.
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de door verweerder overgelegde voortgangsrapportage blijkt dat er sinds de vorige uitspraak van de rechtbank op 22 januari 2025 slechts één keer is gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast blijkt dat de dacty die met de lp-aanvraag van 18 december 2024 zijn meegestuurd, van onvoldoende kwaliteit zijn en dat deze opnieuw moesten worden afgegeven. Verweerder is volgens eiser verantwoordelijk voor het indienen van een deugdelijke lp-aanvraag en is daarin tekort geschoten, waardoor de gehele procedure onnodige vertraging heeft opgelopen. Eiser heeft een zeer meewerkende houding met betrekking tot zijn terugkeer waardoor verweerder actiever en slagvaardiger het voortgangstraject dient te monitoren. Daarvan heeft verweerder geen blijk gegeven.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser terecht aangeeft dat hij een meewerkende houding heeft. Eiser is hiertoe ook verplicht, maar bij de beoordeling van de andere rechtmatigheidsaspecten kan dit van belang zijn zodat de rechtbank dit ook uitdrukkelijk vaststelt.
6. De rechtbank overweegt voorts dat de beroepsgrond dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt om de terugkeer te effectueren slaagt. De rechtbank overweegt hierbij dat de enkele omstandigheid dat de Marokkaanse autoriteiten hebben medegedeeld dat de eerder verzonden dacty van onvoldoende kwaliteit zijn, niet betekent dat de lp-aanvraag van 18 december 2024 “zinloos was”. Dat aangeleverde dacty niet voldoende bruikbaar zijn geweest voor de identificatie, wil immers niet zeggen dat de wijze waarop deze zijn afgenomen de oorzaak hiervan is. Dit kan ook liggen aan “de vingers van eiser” en/of de wijze waarop de Marokkaanse autoriteiten de dacty verwerken en welke apparatuur zij daarvoor gebruiken. Verweerders aanvankelijke mededeling dat nieuwe dacty zijn verzonden op 6 februari 2025, is echter onvoldoende om een volledige beoordeling te maken van de vraag of voldoende voortvarend is gehandeld.
7. Verweerder is afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten voor de afgifte van een lp en zal dus aan dit verzoek om nieuwe dacty moeten voldoen zolang eiser zelf geen identificerende documenten weet te verkrijgen. Voor de rechtbank is relevant wanneer de Marokkaanse autoriteiten hebben medegedeeld nieuwe dacty nodig te hebben, wanneer deze nieuwe dacty zijn afgenomen en wat de verklaring is voor het tijdsverloop tussen het ontvangen van het verzoek om nieuwe dacty en het verzenden van deze nieuwe dacty. Verweerder heeft in zijn antwoord op deze vragen van de rechtbank het navolgende medegedeeld:
(…)
De Marokkaanse autoriteiten hebben op 21 januari 2025 laten weten dat de eerder toegezonden vingerafdrukken ‘un-usable’ zijn. Verweerder heeft hierover contact gehad met de regievoerder. Zij gaf aan dat de Marokkaanse autoriteiten aangegeven hebben dat de vingerafdrukken van onvoldoende kwaliteit waren. Het gaat om vingerafdrukken met inkt en niet om digitale vingerafdrukken. Het komt sporadisch voor dat de ontvangende autoriteiten de kwaliteit onvoldoende achten om te kunnen verifiëren of er een match is met een onderdaan.
De nieuwe dacty zijn vervolgens ook op 21 januari 2025 afgenomen door Kmar district Zuid. De brigade heeft de vingerafdrukken abusievelijk met de post naar de brigade Rotterdam gestuurd en niet direct naar het Informatie Logistiek Centrum (ILC) van de DT&V zoals de bedoeling was. De brigade Rotterdam heeft de vingerafdrukken vervolgens teruggestuurd naar de brigade Limburg Zuid, die op 30 januari 2025 de vingerafdrukken alsnog met de post naar het ILC heeft verzonden. Op 5 februari 2025 zijn de vingerafdrukken door het ILC ontvangen, waarna DIA de vingerafdrukken op 6 februari 2025 naar de Marokkaanse autoriteiten hebben verzonden.
De reden voor deze vertraging ligt in concreto in de menselijke fout van de brigade Zuid om de vingerafdrukken niet direct naar het ILC te sturen. Verweerder ziet hier evenwel geen onaanvaardbare vertraging in, waardoor de conclusie zou moeten worden getrokken dat er onvoldoende voortvarend wordt gehandeld.
(…)
8. De rechtbank ziet in bovenstaand handelen zonder meer een wél onaanvaardbare vertraging. Uit de berichtgeving van de Marokkaanse autoriteiten volgt niet dat zij “digitale vingerafdrukken nooit kunnen “lezen”. De rechtbank overweegt wel dat indien deze vingerafdrukken vaker verzoeken om (nieuwe) “vingerafdrukken met inkt” opleveren, verweerder de lp-aanvraag beter meteen kan indienen en aanvullen met beide typen vingerafdrukken. In het onderhavige geval kan niet worden geconcludeerd dat de lp-aanvraag zinloos was zoals eiser stelt vanwege slechte vingerafdrukken. Het verzoek van de Marokkaanse autoriteiten om (nieuwe) “vingerafdrukken met inkt” te doen toekomen is door verweerder ontvangen op 21 januari 2025. De door de Kmar diezelfde dag afgenomen vingerafdrukken hadden, naar het oordeel van de rechtbank, uiterlijk twee dagen later door de DIA naar de Marokkaanse autoriteiten moeten worden verzonden. De rechtbank houdt bij de bepaling van deze termijn rekening met de omstandigheid dat de vingerafdrukken niet rechtstreeks naar de DIA kunnen worden verzonden, maar dit met tussenkomst van het Informatie Logistiek Centrum van de DT&V geschiedt. De rechtbank betrekt hierbij ook dat de lp-aanvraag al enige tijd in onderzoek was. Hoewel het dus voortvarend was om op de dag van de ontvangst van het verzoek van de Marokkaanse autoriteiten reeds nieuwe dacty af te nemen, is het tijdsverloop tussen deze afname en het verzenden aan de Marokkaanse autoriteiten zodanig lang dat de rechtbank dit kwalificeert als onvoldoende voortvarend handelen. De feiten en omstandigheden die dit tijdsverloop hebben veroorzaakt komen voor rekening van verweerder.
9. Het bovenstaande betekent dat de rechtbank de voortduring van de maatregel vanaf 24 januari 2025 onrechtmatig acht en daarom de opheffing van de maatregel zal bevelen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser zal gelasten. Er zijn na beoordeling van de gronden en na een aanvullend verrichte rechtmatigheidsbeoordeling geen omstandigheden in de tenuitvoerlegging van de maatregel gebleken die tot de conclusie moeten leiden dat de maatregel eerder onrechtmatig is geweest.
10. Het beroep is ongegrond. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding toewijzen en de standaardmatig toegekende bedragen voor 32 dagen onrechtmatig ten uitvoer gelegde bewaring toekennen. De rechtbank zal ook een proceskostenveroordeling uitspreken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.200,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 24 februari 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.