ECLI:NL:RBDHA:2025:19232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/688358 / FA RK 25-5270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in omgangs- en alimentatiekwesties met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 oktober 2025 een beschikking gegeven in een verzoek tot voorlopige voorzieningen met betrekking tot omgang en kinderalimentatie. De man heeft verzocht om een voorlopige omgangsregeling met zijn minderjarige kind, dat momenteel bij de vrouw verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een affectieve relatie tussen de partijen heeft bestaan en dat de vrouw alleen met het ouderlijk gezag over het kind is belast. De man heeft aangegeven dat hij al bijna twee jaar geen contact meer heeft gehad met het kind en dat hij een structurele omgangsregeling wil opbouwen, waarbij de vrouw instemt met begeleide omgang. De rechtbank heeft partijen doorverwezen naar hulpverleningstrajecten voor ouderschapsbemiddeling en begeleide omgang, en heeft bepaald dat de omgang onder regie van een hulpverleningsinstantie zal plaatsvinden. Het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie is afgesplitst, omdat de rechtbank onvoldoende financiële gegevens heeft om een bedrag vast te stellen. De man krijgt een schriftelijke verweertermijn om hierop te reageren. De rechtbank heeft ook de Raad voor de Kinderbescherming betrokken bij de procedure, met de opdracht om te rapporteren over de voortgang van de hulpverleningstrajecten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-5270
Zaaknummer: C/09/688358
Datum beschikking: 21 oktober 2025

Voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv

Beschikking op het op 11 juli 2025 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.E. van der Meijs te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Devkinandan te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het F9-formulier van 17 september 2025 van de advocaat van de vrouw, met bijlagen;
- het F9-formulier van 18 september 2025 van de advocaat van de man, met bijlagen;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek.
Op 23 september 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- Uit de vrouw is geboren de volgende nu nog minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , ( [minderjarige] ).
- [minderjarige] verblijft momenteel bij de vrouw.
- De vrouw is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.

Verzoek en verweer

De man verzoekt:
- te bepalen dat [minderjarige] voorlopig bij de man zal verblijven gedurende:
- week 1 en 2: woensdag en zaterdag van 14.30 uur tot 16.30 uur;
- week 3 en 4: woensdag van 13.30 uur tot 17.30 uur;
- week 5 en 6: zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur;
- week 7 en 8: zaterdag 10.00 uur tot zondag 10.00 uur;
- week 9 en 10: dinsdagmiddag 16.45 uur tot woensdag 18.00 uur;
- week 11 tot en met 14: een weekend per twee weken van vrijdagmiddag 16.45 uur tot zondagavond 18.00 uur en wekelijks dinsdagmiddag 16.45 uur tot woensdagavond 18.00 uur;
- vanaf week 15:
- in de even weken: woensdag 12.00 uur tot vrijdagavond na het eten, waarbij [minderjarige] naar de opvang en peuterspeelzaal blijft gaan op de momenten dat hij nu ook gaat;
- in de oneven weken: woensdag 12.00 uur tot zondagavond na het eten, waarbij [minderjarige] naar de opvang en peuterspeelzaal blijft gaan op de momenten dat hij nu ook gaat;
waarbij de man [minderjarige] zal ophalen en terugbrengen bij de vrouw, althans een zorgregeling/omgangsregeling met een zo hoog mogelijke frequentie te bepalen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens verzoekt de vrouw zelfstandig:
- partijen te verwijzen naar professionele omgangsbegeleiding;
- te bepalen dat de man voorlopig zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met € 300,- per maand, dan wel een bedrag dat de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren met ingang van de dag van de geboorte van [minderjarige] , bij vooruitbetaling te voldoen.

Beoordeling

Omgang
Ontvankelijkheid
Op grond van het eerste lid van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Het tweede lid bepaalt dat deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (zie het arrest van de Hoge Raad van 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
Vereist voor de ontvankelijkheid van de man ten aanzien van de voorlopige voorzieningen is dat hij een belang heeft bij zijn verzoek. Tussen partijen is niet in geschil dat de man een belang heeft bij omgang met [minderjarige] en het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] .
Ook wordt voldaan aan de in het tweede lid van artikel 223 Rv gestelde voorwaarde dat de gevraagde voorziening samenhangt met de verzoeken in de bodemprocedure, nu de man in de bodemprocedure deels dezelfde verzoeken doet.
De rechtbank zal de man daarom ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen en zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Voor de verzochte voorlopige voorzieningen voor de duur van de bodemprocedure is in het kader van artikel 223 Rv alleen plaats, als naar het oordeel van de rechtbank een (voldoende) spoedeisend belang bestaat, in die zin dat van de man niet gevergd kan worden dat hij de afloop van de hoofdzaak afwacht. Daarnaast moet de rechtbank de belangen van partijen afwegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
De man voert aan dat hij al bijna twee jaar geen contact meer heeft gehad met [minderjarige] . Hij wil graag een structurele omgangsregeling met [minderjarige] en daarbij toewerken naar co-ouderschap, maar begrijpt dat de omgang tussen hem en [minderjarige] moet worden opgebouwd. De vrouw verzet zich niet tegen omgang tussen de man en [minderjarige] , maar zij wil dat de omgang tussen hen wordt begeleid. Hiertoe heeft de vrouw aangevoerd dat [minderjarige] de man niet kent en de band tussen de man en [minderjarige] daarom moet worden opgebouwd.
De rechtbank constateert dat er een bodemprocedure aanhangig is met zaaknummer C/09/673266 / FA RK 24-7006. De vraag ligt voor of nu, in afwachting van een oordeel over de verzoeken in de bodemprocedure, een voorlopige omgangsregeling moet worden vastgesteld tussen de man en [minderjarige] . Partijen zijn het erover eens dat het van belang is dat zij deelnemen aan de hulpverleningstrajecten ouderschapsbemiddeling en begeleide omgang (Bor). Zij hebben op de zitting ook ingestemd met een verwijzing naar die trajecten. De rechtbank zal de ouders in de gelegenheid stellen deel te nemen aan de hulpverleningstrajecten. Dit blijkt ook uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Het proces-verbaal is al per e-mail verzonden naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan voornoemde trajecten en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal (een kennisgeving van) deze beschikking per post zenden aan Kenniscentrum Kind en Scheiding.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat er omgang moet komen tussen de man en [minderjarige] . Tevens staat vast dat deze contacten begeleid en opgebouwd moeten worden, omdat er voor een lange periode geen structureel contact is geweest tussen de man en [minderjarige] . Op de zitting heeft de advocaat van de vrouw aangegeven dat zij geïnformeerd heeft bij [zorginstantie] en daar op dit moment geen wachtlijst is, waardoor de hulpverlening voor partijen en [minderjarige] direct zou kunnen starten. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de omgang tussen de man en [minderjarige] onder regie en begeleiding van de nader te bepalen hulpverleningsinstantie (bij voorkeur [zorginstantie] ) zal plaatsvinden. Dit brengt met zich dat de wijze van de omgang, de duur van de omgangsmomenten en de frequentie en opbouw van de omgangsmomenten door de hulpverleningsinstantie zullen worden bepaald. In dit kader merkt de rechtbank op dat zij ervan uitgaat dat toegewerkt zal worden naar onbegeleide omgang tussen de man en [minderjarige] . De rechtbank overweegt hierbij dat een voorlopige voorziening een ordemaatregel betreft en in de bodemprocedure nader geconcretiseerd zal worden wat de vervolgstappen zullen zijn in (de opbouw van) de omgang tussen de man en [minderjarige] .
De rechtbank verzoekt de ouders om de rechtbank in de bodemprocedure met zaaknummer C/09/673266 / FA RK 24-7006 tijdig te informeren over het verloop van de trajecten. Van de uitvoerende hulpverleningsinstantie verwacht de rechtbank dat zij de eindrapportage over het verloop van de trajecten indient op de hierna vermelde wijze. De hulpverleningsinstantie kan de rechtbank tussentijds informeren als daartoe aanleiding is. Als de trajecten niet hebben geleid tot een positief resultaat moet de instantie de eindrapportage ook tegelijkertijd zenden aan de Raad. Aan de hand van de eindrapportage zal de Raad bezien of een onderzoek van de Raad noodzakelijk is. De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank hierover te informeren en, als de Raad onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarvan bij de rechtbank een rapport in te dienen. De Raad wordt in dat geval verzocht om de volgende vragen te beantwoorden:
- Zijn er feiten en omstandigheden die mogelijk in de weg staan aan omgang tussen de man en [minderjarige] ? Zo ja, welke? Zo nee, welke omgangsregeling is dan volgens de Raad in het belang van [minderjarige] ?
- Is hulpverlening noodzakelijk en zo ja, welke hulpverlening kan ingezet worden voor de man, de vrouw en [minderjarige] gezamenlijk of individueel?
Indien nodig kan de Raad het onderzoek uitbreiden met onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel. Deze beschikking geldt als voorwaardelijke opdracht aan de Raad om een onderzoek te verrichten voor het geval dat de trajecten volgens de uitvoerende hulpverleningsinstantie niet positief worden afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
Kinderalimentatie
De vrouw heeft een zelfstandig verzoek tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] ingediend. Op de zitting heeft de rechtbank een schikking tussen partijen beproefd, maar partijen zijn niet tot overeenstemming over de kinderalimentatie gekomen. De rechtbank overweegt dat het verzoek van de vrouw in een laat stadium – drie werkdagen voor de zitting – is ingediend. Op de zitting heeft de man aangegeven dat hij geen mogelijkheid heeft gehad om een verweerschrift in te dienen. De rechtbank beschikt over onvoldoende financiële gegevens om in redelijkheid een bedrag aan kinderalimentatie vast te kunnen stellen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie daarom afsplitsen en aan de man een schriftelijke verweertermijn geven. Na ontvangst van het verweerschrift van de man zal in die procedure worden beslist over het verdere verloop.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat partijen, te weten:
[de man] (de man),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en
[de vrouw] (de vrouw),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen naar het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor deelname aan het traject Ouderschapsbemiddeling en het traject begeleide omgang (Bor) en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie (bij voorkeur [zorginstantie] );
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van (de kennisgeving van) deze beschikking te zenden naar Kenniscentrum Kind en Scheiding, [adres] , [postcode] [plaats] en de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat partijen de rechtbank informeren
in de bodemprocedure met zaaknummer C/09/673266 / FA RK 24-7006over het verloop van voornoemd(e) traject(en);
bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank (tussentijds) rapporteert
in de bodemprocedure met zaaknummer C/09/673266 / FA RK 24-7006over het verloop van voornoemd(e) traject(en), met kopie aan beide ouders en daarvan, als het traject niet positief is afgerond, gelijktijdig een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming stuurt;
bepaalt dat de griffier binnen één week na ontvangst van de rapportage van een niet positief afgerond traject een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming toestuurt;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming bij een niet positief verlopen traject te bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen, de rechtbank daarover
in de bodemprocedure met zaaknummer C/09/673266 / FA RK 24-7006binnen twee weken te informeren en, als dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
bepaalt dat de omgang tussen de man en de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , begeleid zal plaatsvinden onder regie van de nader te bepalen hulpverleningsinstantie (bij voorkeur [zorginstantie] ), waarbij de wijze van de omgang, de duur van de omgangsmomenten en de frequentie en opbouw van de omgangsmomenten door deze hulpverleningsinstantie zullen worden bepaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.X.R. Yi als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 21 oktober 2025.