ECLI:NL:RBDHA:2025:19126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
09/117735-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring bedreiging met een mes door een verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 20 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 15 april 2025 in 's-Gravenhage een persoon genaamd [naam 1] heeft bedreigd met een mes. De verdachte, geboren in 1976, is verminderd toerekeningsvatbaar bevonden. Tijdens de zitting op 6 oktober 2025 heeft de officier van justitie, mr. C.M. Offers, gevorderd tot bewezenverklaring van de bedreiging, met uitzondering van de stekende beweging. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.G. Cantarella, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen redelijke vrees bij de aangever kon zijn ontstaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes op de aangever afliep en daarbij dreigende woorden uitsprak. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen kon worden, hoewel de stekende beweging niet kon worden bewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 51 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 18 uren met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling, en deze voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen. De rechtbank heeft de verdachte ook de mogelijkheid geboden om specialistische behandeling te ondergaan, wat essentieel wordt geacht voor haar rehabilitatie en om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/117735-25
Datum uitspraak: 20 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 juli 2025 (pro forma) en 6 oktober 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. M.G. Cantarella naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 15 april 2025 te 's-Gravenhage een persoon genaamd [naam 1]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door met een mes, althans met een soortgelijk scherp en/of puntig
voorwerp, op die [naam 1] af te lopen en/of daarbij zwaaiende en/of stekende
bewegingen te maken naar, althans in de richting van het lichaam van die [naam 1]
en/of (daarbij) die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kap jouw
kankerhoofd eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde met uitzondering van de ten laste gelegde stekende beweging.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat bij de aangever niet in redelijkheid vrees kon ontstaan voor een misdrijf tegen het leven gericht.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025123429, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 29).
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 15 april 2025, voor zover inhoudende (p. 6):
Plaats delict: 's-Gravenhage
Aangever
Voornamen: [naam 1]
Voorvoegsel: [naam 1]
Achternaam: [naam 1]
Ik doe aangifte van bedreiging door mijn buurvrouw.
Op 15 april 2025 kwam [ze] met een mes en zei ze "ik kap jouw kankerhoofd eraf". Ze kwam op me af gelopen.
2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 oktober 2025, voor zover inhoudende:
U vraagt mij of ik heb gezegd: “
Ik kap jouw kankerhoofd eraf”.
Ik heb op het filmpje gehoord dat ik dat zei.
3.
De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 6 oktober 2025, voor zover inhoudende:
Vanaf seconde 19 van de camerabeelden gemaakt door de aangever:
Ik zie dat u [de verdachte] hier een beweging maakt met de arm waarin u het mes vast heeft. Van de beweging zou je kunnen zeggen dat het richting de aangever is.
3.4
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich op de terechtzitting op het standpunt gesteld dat bij de aangever geen sprake was van daadwerkelijke vrees, en dat dit in redelijkheid ook niet kon zijn opgewekt.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat in het algemeen een dergelijke vrees heeft kunnen ontstaan. Daarvan is in dit geval sprake. De verdachte zei immers, op luide toon, dat zij het hoofd van de aangever er af zou hakken terwijl zij een mes in haar hand vasthield en richting de aangever liep. Ook maakte zij een zwaaiende beweging met het mes in de richting van de aangever.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde bedreiging met de dood wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde stekende beweging met het mes niet kan worden bewezen. De verdachte heeft ontkend een dergelijke beweging te hebben gemaakt en deze is ook niet te zien op de camerabeelden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op 15 april 2025 te 's-Gravenhage [naam 1]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes, op die [naam 1] af te lopen en daarbij
eenzwaaiende beweging te maken en die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kap jouw kankerhoofd eraf".
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 51 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een geheel voorwaardelijke taakstraf van 18 uren, subsidiair 9 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden met uitzondering van het contact- en locatieverbod. Bovendien heeft de officier van justitie verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft, terwijl zij een mes vasthield en op haar buurman afliep, gedreigd dat zij het hoofd van haar buurman af zou hakken. Ook maakte zij een zwaaiende beweging in de richting van haar buurman met de arm waarin zij het mes vasthield. De verdachte heeft met haar handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. De bedreiging vond plaats in de portiek van de flat waar zowel de verdachte als de aangever woonden. Hierdoor heeft dit niet alleen bij de aangever kunnen leiden tot gevoelens van onveiligheid, maar ook bij andere bewoners van de flat. Dat de aangever wellicht een reactie bij de verdachte heeft uitgelokt, om haar te kunnen filmen en zo bewijsmateriaal tegen haar te verzamelen, maakt het gedrag van de verdachte niet minder erg.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 25 juli 2025 waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport over de verdachte van 9 juli 2025 opgesteld door drs. N.A. Sam-Sin, psychiater. Volgens de psychiater voldoet de verdachte aan de criteria van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, waarbij wordt gedacht aan de al eerder vastgestelde borderline-persoonlijkheidsstoornis en mogelijk een bijkomende posttraumatische stressstoornis. Ook is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. De psychotische kwetsbaarheid van de verdachte is naar het oordeel van de psychiater chronisch aanwezig en heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde gedeeltelijk beïnvloed. Om deze reden adviseert de psychiater het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Noodzakelijk wordt geacht dat de verdachte specialistische psychiatrische behandeling krijgt en langdurig behoudt, hetgeen zou kunnen plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank kan zich verenigen met de hiervoor vermelde bevindingen en conclusies van de psychiater en maakt deze tot de hare.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 22 augustus 2025 en van de toelichting daarop op de terechtzitting door de reclasseringswerker [naam 2] . De reclassering schat het risico op recidive bij verdachte in als gemiddeld. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte haar een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen, middelencontrole en een contact- en locatieverbod.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het oriëntatiepunt voor bedreiging door middel van het tonen van een steekwapen betreft een taakstraf van 120 uren. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de bedreiging heeft plaatsgevonden in een openbare ruimte, te weten een portiek, waardoor het veiligheidsgevoel van omwonenden kan zijn aangetast.
In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar was.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 51 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een taakstraf van 18 uren passend en geboden.
De rechtbank zal die taakstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden met uitzondering van het locatie- en contactverbod. Het voorwaardelijk strafdeel is bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen. Omdat de verdachte geen contact wenst of zoekt met de aangever en bovendien niet meer in hetzelfde gebouw als de aangever verblijft, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een locatie- of contactverbod.
Ter terechtzitting zijn de door de reclassering geformuleerde voorwaarden met de verdachte besproken. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving hiervan.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de integriteit en onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [naam 1] .
Gelet op de chronische problematiek en het daarmee gepaard gaande recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
51 (EENENVIJFTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (51 dagen), bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
18 (ACHTTIEN) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
9 (NEGEN) DAGEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres 2] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. zich laat behandelen door Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er plek is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra er plek is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
4. meewerkt aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Kuijper, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. A. Tsjapanova, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A. Copier, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2025.