ECLI:NL:RBDHA:2025:18960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 6191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Nederlands paspoort wegens signalering in het Register Paspoortsignaleringen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 september 2025 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, die in Zwitserland woont. De verzoeker had op 22 januari 2025 een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend, maar deze aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de persoonsgegevens van de verzoeker waren opgenomen in het Register Paspoortsignaleringen (RPS) vanwege openstaande schulden bij de Belastingdienst. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat hij dringend naar India moest afreizen voor zijn werk.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de verzoeker zijn financiële situatie niet voldoende had onderbouwd. Daarnaast was er geen evident onrechtmatig besluit van de verweerder, aangezien de signalering in het RPS was gebaseerd op een openstaande belastingschuld die niet was betwist. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de weigering van het paspoort hem in een financiële noodsituatie zou brengen. De rechter benadrukte dat de afwijzing van de paspoortaanvraag niet evident onrechtmatig was en dat de verzoeker niet had aangetoond dat zijn bewegingsvrijheid onevenredig werd benadeeld.

De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing. De zaak benadrukt de voorwaarden waaronder een paspoort kan worden geweigerd en de noodzaak voor verzoekers om hun financiële situatie adequaat te onderbouwen bij het aanvragen van voorlopige voorzieningen.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/6191
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , Zwitserland, verzoeker

(gemachtigde mr. B. Queis),
tegen

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.H.T. Geuzendam).

Inleiding

1.1.
Verzoeker heeft op 22 januari 2025 bij de Nederlandse ambassade in Bern, Zwitserland, een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend.
1.2.
Met het (primaire) betreden besluit van 10 juni 2025 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, om dat de persoonsgegevens van verzoeker zijn opgenomen in het Register Paspoortsignaleringen (RPS). [1] De Belastingdienst heeft de gegevens van verzoeker daarin laten opnemen in verband met een betalingsachterstand. Van de signalerende instantie is vernomen dat er geen overeenstemming met verzoeker is bereikt. Ook heeft verzoeker volgens verweerder niet aangegeven dat hij onevenredig wordt benadeeld door deze weigering.
1.3.
Verzoeker heeft op 9 juli 2025 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Hij heeft de voorzieningenrechter op 23 september 2025 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Verweerder heeft met een verweerschrift gereageerd op het verzoek.
1.5.
Verzoeker heeft gereageerd op het verweerschrift en verweerder heeft gereageerd met een aanvullend verweerschrift.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 25 september 2025 omstreeks 16:55 uur gesloten. Dit is aan partijen kenbaar gemaakt, met de mededeling dat de beslissing van de voorzieningenrechter op 26 september 2025 om 10.00 uur bekend zal worden gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitpraak te doen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoeker heeft aangegeven dat hij sinds 19 augustus 2019 in Zwitserland woont en Nederland dan ook goeddeels achter zich heeft gelaten. Hij is in diverse juridische procedures, nu ook cassatie, verwikkeld met de Belastingdienst die van mening is een vordering van € 753.914,- op hem te hebben. Verzoeker betwist de vorderingen.
2.2.
De Belastingdienst te Heerlen heeft op enig moment de persoonsgegevens van verzoeker laten opnemen in het RPS. Verzoeker had een Nederlands paspoort, maar dit is, in verband met de signalering, door de Koninklijke Marechaussee (KMar) op Schiphol ingenomen op 11 oktober 2024.
2.3.
Verzoeker heeft op 22 januari 2025 een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend.
2.4.
Op 18 februari 2025 heeft verweerder de Belastingdienst bericht dat verzoeker door de Belastingdienst op de signaleringslijst blijkt te zijn opgenomen. Gevraagd is of een paspoort mag worden verstrekt en zo ja, met welke geldigheidsduur. Op 18 februari 2025 heeft de Belastingdienst verweerder meegedeeld dat verzoeker nog een aanzienlijke belastingschuld heeft. Verzocht wordt om hem geen nieuw paspoort te verstrekken.
2.5.
Verweerder heeft verzoeker bij brief van 25 februari 2025 meegedeeld dat de paspoortaanvraag kan worden geweigerd, omdat verzoekers persoonsgegevens staan opgenomen in het RPS. Verzoeker kan de ambassade binnen twee weken vragen om de beslissing op de paspoortaanvraag uit te stellen. Daarna kan verzoeker contact opnemen met de Belastingdienst. Verzoeker heeft dan acht weken de tijd om met de Belastingdienst tot overeenstemming te komen. Als verzoeker overeenstemming heeft bereikt, dan zal aan hem een paspoort verstrekt kunnen worden, waarschijnlijk met een beperkte geldigheidsduur. Lukt het niet om tot overeenstemming te komen, dan wordt de paspoortaanvraag in principe afgewezen. Als verzoeker vindt dat hij door een weigering van de paspoortaangifte onevenredig wordt benadeeld, dan kan hij dit aangeven. Als verzoeker het niet eens is met de signalering in het RPS, dan kan hij zich wenden tot de Belastingdienst.
2.6.
Bij e-mail van 24 maart 2025 heeft verweerder, na een klacht en telefonisch contact met verzoeker, verzoeker meegedeeld dat de ingangsdatum van het verzoek om uitstel op 24 maart 2025 zal worden gezet en dat verzoeker vanaf die datum de tijd heeft om met de Belastingdienst tot overeenstemming te komen.
2.7.
Op 31 maart 2025 heeft verweerder beslist op de klacht van verzoeker. Over het niet direct doorzenden van het ingenomen paspoort heeft verweerder de klacht ongegrond verklaard. De inname is volgens verweerder niet onrechtmatig en voor de registratie moet verzoeker contact opnemen met de signalerende instantie.
2.8.
Op 22 mei 2025 heeft verweerder de Belastingdienst meegedeeld dat verzoeker tot 19 mei 2025 de tijd had om een betalingsregeling te treffen met de Belastingdienst. Gevraagd is of dit is gebeurd en of er een paspoort mag worden verstrekt. Bij e-mail van 2 juni 2025 heeft de Belastingdienst verweerder meegedeeld dat van verzoeker geen verzoek is ontvangen voor een betalingsregeling voor de openstaande belastingschuld. Er mag van de Belastingdienst dus nog geen nieuw paspoort worden afgegeven.
2.9.
Verweerder heeft het bestreden besluit genomen en verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij brief van 14 juli 2025 de beslistermijn op het bezwaar met zes weken verlengd.
2.10.
Verzoeker heeft verweerder op 21 augustus 2024 meegedeeld dat hij de bezwaartermijn niet kan afwachten. Hij heeft een arbeidscontract met Numeriq Payroll te Zwitserland van 20 augustus 2025 meegezonden, waarin staat dat hij met ingang van 1 september 2025 een tijdelijk contract krijgt, ten behoeve van cliënt Perstorp AB, met vermelding “place of work: remote from Solothurn and onsite in India and Sweden.”
2.11.
Op 25 augustus 2025 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen verweerder en de Belastingdienst. Daarbij heeft de Belastingdienst onder meer meegedeeld dat pas als een vordering onherroepelijk is en er in Nederland geen verhaalsmogelijkheid is, wordt overgegaan tot paspoortsignalering. De Belastingdienst heeft daarbij aangegeven dat er met Zwitserland geen invorderingsverdrag is. Voorts heeft de Belastingdienst op die datum per e-mail nadere informatie aan verweerder gegeven. Toegelicht is dat er een belastingschuld is wegens het niet voldoen van de openstaande aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2021, in totaal € 685.277,- (exclusief verschuldigde invorderingsrente).Volgens de Belastingdienst is voor het belastingjaar 2018 cassatie ingesteld, waarmee die aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat. Het bedrag over 2018 € 79.263,- kan vooralsnog van het bedrag worden afgetrokken totdat in cassatie is beslist. Voor de overige jaren staan de aanslagen onherroepelijk vast. Verder vermeldt de Belastingdienst dat verzoeker op 18 november 2019 is verhuisd naar Aruba en op 31 augustus 2023 is verhuisd naar Zwitserland.
2.12.
Bij e-mail van 25 augustus 2025 heeft verweerder de gemachtigde van verzoeker meegedeeld dat het niet mogelijk is om in afwachting van de beslissing op bezwaar alvast een beperkt paspoort aan verzoeker ter beschikking te stellen, waarmee hij naar India en Zweden kan afreizen voor werkzaamheden. Een tijdelijk paspoort kan hooguit worden verstrekt als uitkomst van de bezwaarprocedure.
2.13.
Verzoeker heeft de Belastingdienst Heerlen op 23 september 2025 verzocht om de registratie (partieel) op te heffen, althans instemming te verlenen aan het afgeven van een paspoort eventueel met beperkte territoriale werking en geldigheidsduur waarmee verzoeker toch naar India kan reizen.
Het standpunt van verzoeker
3. Verzoeker betwist de belastingschuld en stelt dat de volledige schuld nog onderwerp is van gerechtelijke procedures. Onder verwijzing naar artikel 22, aanhef en onder a, van de Paspoortwet stelt verzoeker dat er geen sprake is van een situatie dat hij zich aan invordering zal onttrekken. Hij is veelvuldig in Nederland en hij is actief in de te voeren procedures. Er is geen sprake van nalatigheid. Daarom had registratie niet mogen plaatsvinden. Verder stelt verzoeker dat de termijn voor het vervallen verklaren van zijn paspoort met bijna vijf maanden is overschreden, waardoor hij onevenredig wordt benadeeld. Verzoeker stelt als spoedeisend belang dat hij sinds 1 september 2025 een baan heeft bij Numeriq AG en dat hij wordt geacht zo spoedig mogelijk af te reizen naar India, de eerste datum is 26 september 2025. Zonder zijn aanwezigheid kunnen bepaalde essentiële processen niet worden opgestart. Hij verwijst daartoe naar de werkgeversverklaring van
16 september 2025. Hij heeft een groot belang bij het behoud van deze baan, ook met het oog op de te eventueel te betalen betalingsachterstand bij de Belastingdienst. Hij kan alleen afreizen voor zijn werk met een (beperkt) paspoort. Verzoeker heeft in zijn reactie op het verweerschrift aangegeven dat hij het door alle problemen van de laatste jaren financieel niet makkelijk heeft. Hij heeft een gezin met twee jonge kinderen te onderhouden. Daarnaast zal, voor het deel van de belastingschuld dat mogelijk overeind zal blijven, op dat moment een betalingsregeling moeten worden getroffen, die alleen kan worden voldaan als hij een deugdelijk inkomen geniet.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
4.1.
Voorop moet worden gesteld dat een financieel belang in de regel op zichzelf onvoldoende is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit ligt anders wanneer de betrokkene aannemelijk maakt dat een financiële noodsituatie dreigt. [2]
5. De voorzieningenrechter overweegt dat de door verzoeker aangedragen belangen overwegend financieel van aard zijn. Verzoeker heeft zijn financiële situatie op geen enkele wijze nader onderbouwd met (financiële) stukken. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door de weigering van verweerder hem een paspoort te verstrekken in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Dat verzoeker met spoed wenst af te reizen voor zijn baan, maakt niet gelijk dat er een spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Met het verzoek is daarom geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan alleen een voorlopige voorziening worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
6.1.
Volgens rechtspraak [3] geldt niet langer dat verweerder de verstrekking van het paspoort alleen niet mag weigeren als de signalering evident onjuist is. Beoordeeld moet worden of er gegronde reden is voor twijfel aan de rechtmatigheid van de signalering. Als dat het geval is, mag verweerder het verstrekken van het paspoort niet weigeren.
6.2.
In dit geval heeft verweerder inlichtingen ingewonnen bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft op 18 februari 2025 (zie 2.4.) en op 2 juni 2025 (zie 2.8.) enige informatie verstrekt over de signalering en tenslotte op 25 augustus 2025 meer inhoudelijke informatie (zie 2.11.). De Belastingdienst heeft meegedeeld dat er een belastingschuld openstaat over een aantal jaren. Met uitzondering van 2018 zijn de aanslagen over de overige jaren onherroepelijk. Er is geen overeenstemming met verzoeker over een eventuele terugbetalingsregeling van de belastingschuld. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat het enkele gegeven dat er volgens eiser cassatie zou zijn ingediend, niet reeds maakt dat er gegronde reden is voor verweerder om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de signalering, nog daargelaten dat het door verzoeker bij het verzoek overgelegde cassatieschriftuur een strafrechtelijke procedure betreft. Ook overigens heeft verzoeker geen gegevens aangedragen op grond waarvan bedoelde twijfel bij verweerder zou moeten ontstaan. Verweerder heeft zich bij zijn beoordeling kunnen beperken tot de vraag of er gegronde reden is voor twijfel aan de rechtmatigheid van de signalering. Het is niet aan de weigerende instantie om de onderliggende redenen voor de paspoortsignalering, in dit geval de belastingschuld, verdergaand te toetsen. [4]
6.3.
Verder moet verweerder beoordelen of de weigering van een paspoort in een individueel geval tot onevenredige benadeling van de aanvrager leidt. Daarbij moet belangrijke betekenis worden toegekend aan de persoonlijke gevolgen voor de bewegingsvrijheid van degene wiens paspoort wordt geweigerd. Voor zover verzoeker stelt dat bij de weigering van paspoortafgifte sprake is van schending van de voorwaarden genoemd in artikel 44 van de Paspoortwet, met name overschrijding van de in het vierde lid genoemde termijn van vier weken, overweegt de voorzieningenrechter dat het hier gaat om ongeveer zes dagen in februari 2025. Met de brief van verweerder van 25 februari 2025 heeft verzoeker kunnen begrijpen dat paspoortafgifte niet zonder meer aan de orde kan zijn.
Vooralsnog maakt dit niet dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is en dit vormt geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor zover verzoeker stelt dat zijn (eerdere) paspoort onrechtmatig is ingehouden en dat het paspoort moet worden teruggegeven vanwege schending van de voorwaarden genoemd in artikel 44 van de Paspoortwet, met name overschrijding van de termijn van vier weken, overweegt de voorzieningenrechter dat inhouding van het paspoort en de procedure inzake een vervallenverklaring van het paspoort andere besluitvorming betreft. Dit valt buiten de omvang van dit geschil.
6.4.
Uit dat wat verzoeker heeft aangevoerd volgt niet op voorhand dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 september 2025.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 22, aanhef en onder a, artikel 44 en artikel 45 van de Paspoortwet, het Paspoortbesluit en de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (Pub 2001).
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:91, en van 22 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2429.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:897, en van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1438, r.o. 4.1.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1436 en ECLI:NL:RVS:2024:1438.