ECLI:NL:RBDHA:2025:18908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.47524 en NL25.47649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring tegen terugkeerbesluit en inreisverbod met toetsing aan non-refoulement beginsel

Op 14 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, die de Libische nationaliteit heeft, en de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelde twee beroepen van eiser tegen besluiten van de minister: een terugkeerbesluit en een inreisverbod, beide genomen op 24 september 2025. Eiser had tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij het beroep tegen het terugkeerbesluit geregistreerd was onder nummer NL25.47649 en het beroep tegen het inreisverbod onder nummer NL25.47524. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht een vertrektermijn aan eiser had onthouden, omdat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had geen rechtmatig verblijf in Nederland en de rechtbank volgde de minister in zijn standpunt dat terugkeer naar Libië of Tunesië mogelijk was zonder schending van het beginsel van non-refoulement. De rechtbank wees de beroepen van eiser ongegrond en wees ook de verzoeken om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken voor het terugkeerbesluit en binnen één week voor de maatregel van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.47524 en NL25.47649

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2025 (bestreden besluit 1) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waarbij ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar is uitgevaardigd.
Op dezelfde datum heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is geregistreerd onder nummer NL25.47649. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is geregistreerd onder nummer NL25.47524. Dit laatste beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1994 en de Libische nationaliteit te hebben.
Over bestreden besluit 1
2. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat uit het bestreden besluit volgt dat een vertrektermijn aan eiser is onthouden. Op pagina 5 van het bestreden besluit staat dat eiser onmiddellijk dient te vertrekken en dat daarom een inreisverbod wordt uitgevaardigd. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd dat sprake is van een onttrekkingsrisico. Uit verweerders beleid volgt dat hij dan een vertrektermijn onthoudt. [1] Dat daarnaast op pagina twee van het bestreden besluit is aangekruist dat eiser binnen een termijn van vier weken dient te vertrekken, ziet de rechtbank als een kennelijke verschrijving. Eisers beroepsgrond dat het besluit als gevolg van dit onjuiste kruisje onzorgvuldig is, slaagt niet.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht een terugkeerbesluit tegen eiser heeft uitgevaardigd. [2] Het is namelijk niet in geschil dat eiser sinds de intrekking van zijn asielaanvraag geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Daarnaast heeft verweerder een vertrektermijn aan eiser kunnen onthouden, omdat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. [3] Dit risico volgt uit de gronden die ook aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd, hetgeen de rechtbank hieronder nader zal bespreken.
4. Verweerder heeft kunnen bepalen dat eiser dient terug te keren naar Libië of Tunesië. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat eiser met deze derde landen banden heeft. Voor het nemen van een terugkeerbesluit is niet vereist dat de nationaliteit en herkomst van de vreemdeling zijn vastgesteld. [4] Eisers stelling dat zijn identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig zijn gevonden in de asielprocedure geeft dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel.
5. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat terugkeer naar Libië of Tunesië niet zal leiden tot schending van het beginsel van non-refoulement. De rechtbank stelt daartoe vast dat eiser uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld om in zijn asielprocedure te verklaren over zijn gestelde problemen. Voordat hij kon worden gehoord over zijn asielmotieven, heeft eiser echter de keuze gemaakt om zijn asielaanvraag in te trekken. Eiser verhindert hiermee dat verweerder adequaat onderzoek kan doen naar mogelijke problemen van eiser bij terugkeer naar Libië of Tunesië. Dat komt voor eisers rekening en risico. Ook overigens is niet gebleken dat terugkeer van eiser naar Libië of Tunesië zal leiden tot enige onrechtmatigheid.
6. De door eiser opgeworpen vraag of het bestreden besluit kan worden aangemerkt als een aanvullend terugkeerbesluit of een zelfstandig terugkeerbesluit kan niet leiden tot onrechtmatigheid van het besluit.
7. Nu verweerder een vertrektermijn aan eiser heeft kunnen onthouden, is hij gehouden een inreisverbod uit te vaardigen. [5] Eiser heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die verweerder aanleiding hadden moeten geven tot het afzien van of verkorten van de duur van het inreisverbod. [6]
8. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond. Daarom wordt ook eisers verzoek om een immateriële schadevergoeding afgewezen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Over bestreden besluit 2
9. Gelet op de bovenstaande overwegingen wordt eiser niet gevolgd in zijn standpunt dat geen geldig terugkeerbesluit is genomen voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring.
10. Nu eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, was verweerder bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
11. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [7] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [8] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
12. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. De rechtbank is van oordeel dat zware grond 3a feitelijk juist is. Door eiser wordt niet betwist dat hij bij zijn binnenkomst in Nederland niet beschikte over een geldig document om Nederland in te reizen. Het tijdsverloop sinds eisers binnenkomst geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Zware grond 3b is ook feitelijk juist, omdat eiser geen melding heeft gedaan bij de Nederlandse autoriteiten over zijn illegaal verblijf in Nederland. Dat eiser bij de [kerk] verbleef doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze zware grond.
13. Voor de hierboven besproken zware gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen, zodat daarmee het risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven. De overige gronden behoeven dan ook niet te worden besproken.
14. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Libië en Tunesië. Zoals zittingsplaatsen Arnhem en Rotterdam van deze rechtbank hebben overwogen bestaat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting naar Libië. [9] Eisers stelling dat geen laissez-passer (lp) wordt verstrekt aan ongedocumenteerde vreemdelingen is niet onderbouwd. Dat een eerder traject om een lp aan te vragen voor eiser niet heeft geresulteerd in een lp geeft geen concrete aanleiding voor een ander oordeel. Ook voor Tunesië bestaat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. [10] Eiser voert niet aan waarom dat in zijn geval anders zou zijn.
15. Verweerder heeft op 30 september 2025 een vertrekgesprek met eiser gehouden. Hij handelt daarmee voldoende voortvarend aan eisers uitzetting. Voor zover eiser stelt dat in het kader van voortvarend handelen de grondslag van de maatregel van bewaring van 20 september 2025 niet tijdig is omgezet, overweegt de rechtbank dat een oordeel hierover is voorbehouden aan de bewaringsrechter die op het beroep tegen de maatregel van bewaring van 20 september 2025 beslist.
16. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend kan worden toegepast om het risico op onttrekking aan het toezicht te ondervangen. Daarnaast zijn door eiser geen feiten of omstandigheden gesteld die de inbewaringstelling voor hem onevenredig bezwarend maken. Ten aanzien van eisers medische omstandigheden heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser niet detentieongeschikt is en dat in het detentiecentrum adequate medische zorg aanwezig is waar eiser een beroep op kan doen.
17. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
18. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 oktober 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover het bestreden besluit 1 (het terugkeerbesluit en inreisverbod) betreft, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover het bestreden besluit 2 (de maatregel van bewaring) betreft, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Paragraaf A3/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Vw.
3.Op grond van artikel 62, tweede lid, onder a, van de Vw.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1970.
5.Op grond van artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw.
6.Op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw.
7.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
8.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
9.Uitspraken van 6 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1493 en 11 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10868.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:275.