Op 10 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was opgelegd op 19 september 2025 op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die in bewaring was gesteld, heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De minister heeft de maatregel van bewaring op 23 september 2025 opgeheven, omdat de grondslag voor de maatregel was gewijzigd. Tijdens de zitting op 7 oktober 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren.
De rechtbank heeft zich in haar beoordeling beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. Eiser voerde aan dat de minister ten onrechte had afgezien van een lichter middel, vooral gezien de omstandigheden rondom het overlijden van zijn moeder en zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende gemotiveerd had dat er geen andere, minder dwingende maatregel toepasbaar was. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring terecht waren en dat er geen reden was om te oordelen dat de maatregel onevenredig bezwarend was voor eiser.
Daarnaast werd ook de beroepsgrond over de voortvarendheid van de minister in de procedure van verwijdering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld door de bewaring snel om te zetten. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Duifhuizen, in aanwezigheid van griffier B. Göbel, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.