ECLI:NL:RBDHA:2025:18632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.43012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens Dublinverordening en vertrek met onbekende bestemming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1999 en van Belarussische nationaliteit, had op 30 mei 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder in Duitsland asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was afgewezen. Nederland heeft op 4 augustus 2025 Duitsland verzocht om eiser terug te nemen, wat op 7 augustus 2025 door Duitsland is geaccepteerd.

De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 2 oktober 2025, maar beide partijen hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van hun recht om ter zitting te worden gehoord. Hierdoor heeft de rechtbank besloten het onderzoek op 2 oktober 2025 te sluiten. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. Eiser is met onbekende bestemming vertrokken en zijn gemachtigde heeft aangegeven geen contact meer met hem te hebben. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.S. Wessels, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.43012

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Gigengack).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 september 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 2 oktober 2025. Aangezien beide partijen de rechtbank hebben laten weten dat zij geen gebruik willen maken van hun recht om ter zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek op 2 oktober 2025 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en de Belarussische nationaliteit te hebben. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 30 mei 2025 ingediend.
2.2
Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard in december 2020 asiel te hebben aangevraagd in Duitsland en dat die aanvraag is afgewezen. Verder heeft eiser een Duits document overgelegd, een zogenaamde Aufenthaltsgestattung. Nederland heeft op 4 augustus 2025 de autoriteiten van Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Op 7 augustus 2025 hebben de autoriteiten van Duitsland dit verzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, Dublinverordening.
2.3
Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland te behandelen.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
3.1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
3.2
Indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, dient er in beginsel van uit te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet waar een vreemdeling verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2662).
3.3
Op 21 september 2025 heeft verweerder de rechtbank bericht dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. In een bericht van 29 september 2025 heeft de gemachtigde van eiser in reactie hierop aangegeven dat zij geen contact met eiser meer heeft en niet weet waar hij momenteel verblijft.
3.4
Gezien het feit dat eiser staat geregistreerd als ‘met onbekende bestemming vertrokken’ en eisers gemachtigde geen contact meer onderhoudt met hem, neemt de rechtbank aan dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit van 4 september 2025.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. E,P.S. Wessels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel te treffen).