ECLI:NL:RBDHA:2025:18556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.47045 en NL25.47046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en terugkeer naar Marokko van een Marokkaanse vreemdeling met een relatie met een Poolse onderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft zonder geldige verblijfsvergunning. Eiser heeft op 31 augustus 2025 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar ontvangen. Hij is in bewaring gesteld om zijn terugkeer naar Marokko voor te bereiden. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de voortduring van de bewaring. Tijdens de zitting op 7 oktober 2025 heeft eiser verklaard een relatie te hebben met een Poolse onderdaan, maar heeft hij geen formele aanvraag voor toetsing van EU-recht ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die zijn verblijf rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder aan zijn verplichtingen heeft voldaan door eiser te vragen naar relevante omstandigheden, maar dat eiser geen onderbouwde aanvraag heeft gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden van het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet slagen, en dat de bewaringsmaatregel rechtmatig is. De rechtbank heeft beide beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.47045 en NL25.47046

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer],

geboren op [geboortedatum] 1998, Marokkaanse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. R.P. Duijn),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: L. Verhaegh).

Procesverloop

Verweerder heeft op 31 augustus 2025 een terugkeerbesluit jegens eiser vastgesteld en tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Verweerder heeft eiser op 31 augustus 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 26 september 2025 beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit en tegen het inreisverbod. Eiser heeft op 26 september 2025 ook beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, welk verzoek wordt aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de beroepen gezamenlijk te behandelen.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft voorafgaand aan de behandeling ter zitting beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft beide beroepen gelijktijdig op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is opgeroepen om in persoon te worden gehoord en is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gestelde partner van eiser is ook verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is in bewaring gesteld om de terugkeer naar Marokko voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren. De grondslag voor de bewaringsmaatregel is het op 31 augustus 2025 vastgestelde terugkeerbesluit. De rechtbank heeft de oplegging van de maatregel reeds beoordeeld en in de uitspraak van 16 september 2025 geoordeeld dat de oplegging van de maatregel en de voortduring van de tenuitvoerlegging tot de sluiting van het onderzoek in die procedure op 9 september 2025 rechtmatig zijn geweest. (ECLI:NL:RBLIM:2025:8955, niet gepubliceerd).
2. Eiser stelt een relatie te hebben met een vrouw die de Poolse nationaliteit heeft. Hij stelt dat hij een aanvraag ‘toetsing EU-recht” heeft gedaan en daarom (procedureel) rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank overweegt dat dit de meest verstrekkende beroepsgrond is. Als eiser (procedureel) rechtmatig verblijf heeft vanwege deze aanvraag kan de grondslag die volgt uit richtlijn 2008/115 niet aan de bewaringsmaatregel ten grondslag worden gelegd en zal de opheffing moeten volgen. Indien eiser procedureel rechtmatig verblijf heeft, worden de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit opgeschort, eiser heeft immers dan gedurende de ‘EU-toetsing-procedure’ geen terugkeerverplichting. Indien de aanvraag leidt tot de vaststelling van een verblijfsrecht, zal het terugkeerbesluit moeten worden ingetrokken. Deze beroepsgrond slaagt echter niet. Verweerder heeft terecht aangegeven dat eiser een niet ingevuld en niet onderbouwd aanvraagformulier toetsing EU-recht aan het dossier heeft toegevoegd. De rechtbank overweegt dat het in de bewaringsprocedure overleggen van een niet ingevuld en een niet met stukken onderbouwd aanvraagformulier dat ook niet bij verweerder is ingediend, niet leidt tot de verkrijging van procedureel rechtmatig verblijf. Deze vorm van rechtmatig verblijf ontstaat pas als sprake is van een serieuze en onderbouwde aanvraag die op de daartoe vereiste wijze bij verweerder wordt ingediend. De rechtbank begrijpt het ter zitting ingenomen standpunt dat voorkomen moet worden dat een niet volledige aanvraag of een te snel ingediende aanvraag tot de kwalificatie ‘misbruik van recht’ leidt. Het is ook begrijpelijk dat eerst wordt nagegaan op welke wijze de gestelde relatie met een EU-onderdaan deugdelijk kan worden onderbouwd alvorens de aanvraag dienen. Het in deze terugkeerbesluit- en bewaringsprocedure kenbaar maken dat eiser voornemens is een onderbouwde aanvraag toetsing EU-recht te doen en foto’s over te leggen van de gestelde partner, is onvoldoende om tot opheffing van de maatregel over te gaan. Een procedure waarin de aanvraag toetsing EU-recht wordt beoordeeld kan immers niet starten als er ook niet daadwerkelijk een aanvraag is gedaan. Verweerder heeft ter zitting ook gewezen op de omstandigheid dat eiser nog steeds geen gegevens heeft verschaft over deze gestelde partner zodat verweerder ook niets kan beoordelen. Verweerder heeft in aanvulling hierop aangegeven dat indien eiser een volledig ingevuld aanvraagformulier indient met stukken die de aanvraag onderbouwen en dit dan ook op de juiste wijze indient, deze aanvragen doorgaans spoedig worden behandeld.
3. Indien de rechtbank op grond van het bewaringsdossier en het verhandelde ter zitting kan vaststellen dat eiser een verblijfsrecht heeft, kan de maatregel niet langer strekken tot de verwijdering van eiser omdat eiser dan niet meer onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 valt en zal de maatregel moeten worden opgeheven. De rechtbank overweegt dat voor zover eiser beoogt dat de rechtbank op grond van de overgelegde stukken zelf kan vaststellen dat eiser een verblijfsrecht ontleent aan zijn relatie met een Poolse onderdaan, eiser onvoldoende deugdelijk heeft onderbouwd dat hij aan de voorwaarden voor dit verblijfsrecht voldoet. De rechtbank heeft de ter zitting verschenen gestelde partner van eiser niet gehoord omdat haar verklaringen en de enkele overgelegde foto’s en stukken onvoldoende zijn om deze beoordeling te verrichten.
4. Eiser heeft voorts gesteld dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is omdat verweerder in strijd met het arrest Adrar niet heeft onderzocht of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement in de weg staan aan de oplegging van het terugkeerbesluit. Verweerder heeft ook bij het uitvaardigen van het inreisverbod volgens eiser niet getoetst aan het familieleven.
5. De rechtbank overweegt dat de gronden die gericht zijn tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet slagen.
6. De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat de verklaring voor recht in het arrest Adrar -uitsluitend- ziet op de omvang van de verplichtingen van de bewaringsrechter om te controleren of het eerder vastgestelde terugkeerbesluit dat ten grondslag ligt aan de maatregel die ter fine van verwijdering is opgelegd, kan worden uitgevoerd. De bewaringsrechter moet daartoe, zo nodig ambtshalve, nagaan of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en/of het beginsel van non-refoulement in de weg staan aan de verwijdering. Indien dat het geval is, bestaat er immers geen zicht op uitzetting en is de maatregel die met dat doel is opgelegd onrechtmatig. De rechtbank verwijst in dit verband naar de einduitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 september 2025 in de verwijzingsprocedure die tot het arrest Adrar heeft geleid (ECLI:NL:RBDHA:2025:16727). De prejudiciële vragen die tot het arrest Adrar hebben geleid zien niet op het opleggen van terugkeerbesluiten en de motiveringsvereisten die daarvoor gelden. Het Hof heeft wel gewezen op haar vaste rechtspraak en heeft herhaald dat -kort gezegd- alle autoriteiten gedurende de gehele periode van tenuitvoerlegging van richtlijn 2008/115 rekening moeten houden met de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement moeten eerbiedigen. Deze verplichtingen die uit richtlijn 2008/115 volgen worden niet voor het eerst in het arrest Adrar benoemd. Dit arrest heeft in die zin ook geen gevolgen voor de rechtmatigheidsbeoordeling van terugkeerbesluiten en betekent ook niet dat alle terugkeerbesluiten waarin niet kenbaar is benoemd dat artikel 5 van richtlijn 2008/115 niet aan de vaststelling van het terugkeerbesluit in de weg staat, reeds om die reden moeten worden vernietigd.
7. De rechtbank is op grond van artikel 5 van richtlijn 2008/115 verplicht om bij de rechtmatigheidsbeoordeling van een terugkeerbesluit, welke rechterlijke controle een fase in de terugkeerprocedure is, rekening te houden met de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen. Om aan deze verplichting te voldoen dient de rechtbank -zo nodig ambtshalve- na te gaan of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement in de weg staan aan de oplegging van een terugkeerbesluit.
8. Verweerder is gehouden om -onder meer- bij de vaststelling van een terugkeerbesluit rekening te houden met de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en om het risico van non-refoulement te eerbiedigen. De rechtbank overweegt dat eiser, om verweerder in staat te stellen om aan deze verplichtingen te voldoen, dan ook in het gehoor op grond waarvan wordt beslist of een terugkeerbesluit moet en kan worden vastgesteld, zijn artikel 5-belangen naar voren moet brengen. Eiser heeft blijkens de twee processen-verbaal van het zogenoemde ‘combi-gehoor bewaring/terugkeerbesluit/inreisverbod’ die op dezelfde dag zijn opgemaakt maar inhoudelijk verschillen en gedurende welk gehoor hij is bijgestaan door zijn gemachtigde, verklaard dat hij in 2023 reeds 8 tot 9 maanden in Nederland verbleef en weet dat hij vanaf dat moment nimmer rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Hij is op 21 april 2023 in de gelegenheid gesteld om een asielaanvraag in te dienen, maar heeft zijn treinticket naar ter Apel niet gebruikt omdat hij werk had in Brabant. Eiser heeft verder verklaard in Nederland te willen blijven om hier te werken en een gezin te stichten en dat hij niet kan terugkeren naar Marokko omdat hij daar niets heeft en niet kan werken en niet naar school kan gaan. Eiser heeft verklaard geen gezondheidsproblemen te hebben en dat zijn moeder en jongere broer in Marokko wonen. Eiser heeft verklaard niet te weten of hij voor een onmenselijke behandeling moet vrezen als hij moet terugkeren naar Marokko. Zijn moeder en jongere broer hebben nu geen problemen maar leven wel in armoede. Ten aanzien van de vragen of volstaan zou kunnen worden met een lichter middel heeft eiser gezegd dat hij graag bij zijn vriendin wil verblijven maar niets over haar wil vertellen om haar niet te belasten en haar hier daarom buiten te willen laten.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser zorgvuldig is gehoord over de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en over een mogelijke vrees voor een 3 EVRM-schending bij terugkeer. Door eiser over deze aspecten te horen en gericht vragen te stellen vergewist verweerder zich niet alleen van het juridische karakter van het verblijf van eiser, maar ook van feiten en omstandigheden die mogelijk in de weg kunnen staan aan het vaststellen van een terugkeerbesluit. Eiser heeft voorafgaand aan het vaststellen van het terugkeerbesluit geen verklaringen afgelegd waaruit volgt dat de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement in de weg staan van het vaststellen van het terugkeerbesluit. De rechtbank heeft dit ter zitting ook zo besproken en daarbij aangegeven dat indien eiser er om hem moverende redenen voor kiest om geen verklaringen over zijn (gestelde) vriendin af te leggen, verweerder hier eenvoudigweg ook geen rekening mee kan houden bij zijn besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat in het terugkeerbesluit terecht is vastgesteld dat sprake is van illegaal verblijf en dat Marokko terecht als land van bestemming is aangemerkt. De rechtbank stelt ook -ambtshalve- vast dat de gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag liggen juist zijn. Er zijn, gelet op de verklaringen die eiser in het betreffende gehoor heeft afgelegd geen beletselen om een terugkeerbesluit vast te stellen. Eiser heeft gesteld dat in het inreisverbod niet is getoetst aan het familieleven. Dit is onjuist. In het inreisverbod is hierover het navolgende vermeld:
(…)
Bovengenoemde vreemdeling is omtrent dit besluit in de gelegenheid gesteld diens zienswijze kenbaar te maken. Voor wat betreft de daarbij aangevoerde omstandigheden, te weten: Ik wil niet terug naar Marokko omdat ik hier een leven wil opbouwen en een gezin wil stichten, wordt bij het opleggen van dit Terugkeerbesluit het volgende overwogen:
Betrokkene is al geruime tijd illegaal in Nederland en het Schengengebied, tenminste sinds 2023 in Nederland en volgens eigen verklaring sinds eind 2021 in Schengen. Betrokkene heeft geen enkele moeite gedaan om iets aan zijn illegale status te doen of om identificerende documenten te verkrijgen. Gelet op bovengenoemde gronden is een TKB + IRV passend. Er is voorts niet gebleken dat afgezien zou moeten worden van het opleggen van dit besluit.
(…)
10. Het opleggen van het inreisverbod is dus wel gemotiveerd. Voor zover eiser bedoelt dat hij het niet eens is met de waardering van zijn verklaringen overweegt de rechtbank dat eiser niet wordt gevolgd. Eiser heeft verklaard een vriendin te hebben maar hier verder geen gegevens over te willen verstrekken. Gelet op het onthouden van de vertrektermijn is verweerder verplicht om een terugkeerbesluit vast te stellen. De enkele verklaring in het gehoor dat hij een vriendin heeft na geruime tijd illegaal in Nederland te verblijven betekent niet dat verweerder een inreisverbod met een kortere duur had moeten opleggen. Andere belangen die in dit kader relevant zijn zoals de aanwezigheid van een kind, familie of zakelijke belangen heeft eiser niet gesteld. De gronden gericht tegen het opleggen van het terugkeerbesluit en het inreisverbod slagen dus niet en het terugkeerbesluit kan dienen als grondslag voor de maatregel die verweerder heeft opgelegd om de terugkeer naar Marokko te verzekeren.
11. Eiser heeft voorafgaand aan het vaststellen van het terugkeerbesluit geen verklaringen afgelegd die in de weg staan aan het opleggen van een terugkeerbesluit. Hij stelt zich in beroep op het standpunt dat hij inmiddels heeft onderbouwd dat hij een relatie heeft met een Poolse onderdaan en het terugkeerbesluit daarom niet kan worden uitgevoerd. De rechtbank overweegt dat dit de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit niet kan aantasten. Eiser kan evenwel stellen dat inmiddels sprake is van aanzienlijk gewijzigde omstandigheden die aan de uitvoering van het terugkeerbesluit en dus aan zijn verwijdering naar Marokko in de weg staan. Eiser stelt dat hiervan sprake is omdat de uitvoering van het terugkeerbesluit een schending van het familieleven en gezinsleven van eiser en zijn vriendin is. Eiser stelt ook dat hij nu deze relatie genoegzaam heeft onderbouwd. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
12. Elk terugkeerbesluit heeft als gevolg dat er een terugkeerverplichting voor eiser ontstaat, ook als de verwijdering door verweerder moet worden uitgesteld in het geval deze in strijd is met het beginsel van non-refoulement. Dit betekent dat elk terugkeerbesluit gevolgen heeft voor het privéleven dat de derdelander op dat moment heeft. Indien wordt vastgesteld dat dit privéleven illegaal is, dient de derdelander de Unie te verlaten en zijn privéleven dus elders – buiten de Unie- voort te zetten. Indien de derdelander niet zelfstandig voldoet aan zijn terugkeerverplichting binnen de termijn voor vrijwillig vertrek of indien geen termijn voor vrijwillig vertrek is bepaald, is verweerder verplicht om de verwijdering ter hand te nemen. Verweerder is verplicht om illegaal verblijf te beëindigen, is behoudens enkele limitatief opgesomde uitzonderingen verplicht om een terugkeerbesluit vast te stellen en verweerder is verplicht om illegaal verblijvende derdelanders die niet vrijwillig voldoen aan hun terugkeerverplichting te verwijderen naar het derde land dat in het terugkeerbesluit als land van terugkeer is benoemd.
13. De stelling dat de omstandigheid dat eiser thans in Nederland zijn familieleven en privéleven uitoefent en dit in de weg staat aan het vaststellen van een terugkeerbesluit slaagt niet. Eiser heeft geen verblijfsvergunning en verblijft illegaal in Nederland. Eiser heeft ook geen verblijfsvergunning of andere toestemming van verblijf in een andere lidstaat. Verweerder is dus verplicht om een terugkeerbesluit op te leggen en dit terugkeerbesluit in beginsel ook uit te voeren.
14. Eiser heeft verwezen naar de einduitspraak in de verwijzingsprocedure Adrar. De rechtbank overweegt dat de feiten en omstandigheden in die procedure wezenlijk verschillen met de feiten en omstandigheden in de onderhavige procedure. Eiser beoogt de voortzetting van zijn verblijf in Nederland en kan dus eenvoudigweg een verblijfsvergunning aanvragen indien hij meent aan de voorwaarden voor verblijf te voldoen. Eiser heeft in de beroepsgronden gesteld dat hij voornemens is om dit te doen, maar ter zitting is gebleken dat eiser geen aanvraag toetsing EU-recht heeft gedaan en ook geen andere verblijfsvergunning heeft aangevraagd. In de andere procedure werd beoogd om het eerdere illegale verblijf in Frankrijk te regulariseren om zo samen met de moeder zorg te dragen voor hun pasgeboren kind. Die derdelander kan in Nederland niet om een dergelijk verblijfsrecht vragen en het verwijderen van die derdelander zou, mede gelet op het opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar, indruisen tegen het belang van zijn kind. In die procedure had de moeder van het kind verzocht om eiser toe te staan zich bij haar en hun kind te voegen. In de onderhavige procedure heeft eiser in het gehoor voorafgaand aan de vaststelling van het terugkeerbesluit verklaard een vriendin te hebben met de Poolse nationaliteit maar die hij verder buiten de procedure wil laten om haar niet te belasten. Inmiddels heeft eiser wel enige verklaringen afgelegd, heeft zijn vriendin ook haar wens geuit en zijn foto’s overgelegd. De rechtbank overweegt dat voor zover zou moeten worden uitgegaan dat eiser na jarenlang illegaal verblijf, zoals hij heeft verklaard sinds enige maanden een relatie heeft met een Unieburger maar niet verzoekt om vast te stellen of hij een verblijfsrecht aan deze relatie ontleent, deze relatie geen grond vormt om verweerder te verbieden om eiser te verwijderen. Eiser kan zijn illegale verblijf eenvoudig regulariseren, maar heeft er vooralsnog voor gekozen om dit niet te doen. Het niet verwijderen terwijl eiser illegaal verblijft, zou bovendien betekenen dat eiser een intermediaire status verkrijgt en dit druist in tegen de ratio en strekking van richtlijn 2008/115 en hiervoor is ook geen rechtvaardiging te vinden in de Hofjurisprudentie. Verweerder is dus verplicht om het terugkeerbesluit uit te voeren.
15. De rechtbank overweegt voorts dat de tenuitvoerlegging van de maatregel in de te toetsen periode van 9 september 2025 tot en met het sluiten van het onderzoek in de onderhavige procedure op 7 oktober 2025, rechtmatig is geweest. Op dit moment hoeft nog steeds niet te worden volstaan met de oplegging van een lichter middel omdat verweerder er niet vanuit hoeft te gaan dat dit tot het vertrek van eiser gaat leiden en omdat de maatregel in de te toetsen periode niet onevenredig bezwarend is geworden. Verweerder werkt voortvarend aan de terugkeer van eiser en zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt niet in het algemeen en ook niet in het geval van eiser.
16. De beroepen gericht tegen het terugkeerbesluit, inreisverbod en de voortduring van de bewaring zijn ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
17. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod ongegrond;
- verklaart het beroep gericht tegen het voortduren van de maatregel ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 08 oktober 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het terugkeerbesluit en inreisverbod hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.