In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 oktober 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de wijziging van de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning behandeld. Eiseres had op 12 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de minister op 6 juli 2022 was afgewezen. Na bezwaar verleende de minister op 18 november 2024 alsnog een verblijfsvergunning, maar wijzigde de ingangsdatum naar 25 juni 2024. Eiseres ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat eiseres geen procesbelang had. De rechtbank oordeelde echter wel dat eiseres recht had op een proceskostenvergoeding en een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn van twee jaar was overschreden met 16 maanden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.500,-. De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 1.133,75. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten en schadevergoeding.