ECLI:NL:RBDHA:2025:18377
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake terugkeerbesluit van derdelander Oekraïne
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. De verzoeker, die de Indiase nationaliteit heeft, was in Oekraïne tijdens het uitbreken van de oorlog en heeft tijdelijk in Nederland verbleven onder de Richtlijn tijdelijke bescherming. Op 5 augustus 2025 heeft de Minister van Asiel en Migratie een terugkeerbesluit opgelegd, waarbij de verzoeker vier weken de tijd kreeg om Nederland te verlaten. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen en recht op opvang en werk te behouden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat het terugkeerbesluit niet prematuur was genomen, aangezien de verzoeker geen rechtmatig verblijf meer had na de beëindiging van de tijdelijke bescherming op 4 maart 2024. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de verzoeker onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn vrees voor vervolging bij terugkeer naar India en dat de Minister niet verplicht was om ambtshalve te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.