ECLI:NL:RBDHA:2025:18344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
09/206390-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming na veroordeling wegens mensenhandel en oplichting

Op 6 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die eerder op 8 juli 2024 was veroordeeld voor mensenhandel en oplichting. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie behandeld, waarin werd verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde te schatten en vast te stellen. De rechtbank heeft het onderzoek gehouden op de terechtzittingen van 24 juni 2024 en 22 september 2025, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 10.627,13, terwijl de verdediging een lager bedrag heeft bepleit, met verwijzing naar eerdere uitspraken van de rechtbank.

De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de opbrengsten van de seksuele uitbuiting van slachtoffers en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 9.117,63 heeft verkregen uit deze strafbare feiten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de betalingsverplichting aan de Staat niet verlaagd kan worden, omdat niet is aangetoond dat de veroordeelde geen draagkracht heeft. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 9.117,63 en de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 182 dagen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/206390-22 (ontneming)
Datum uitspraak: 6 oktober 2025
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment uit anderen hoofde gedetineerd in het [instelling] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 24 juni 2024 (regie) en 22 september 2025 (inhoudelijk).
Er heeft een schriftelijke voorbereiding plaatsgevonden met een conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde. De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud daarvan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie
mr. N.Y. Rose op de terechtzitting heeft ingenomen en van hetgeen door de raadsman
mr. M. van Stratum op de terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 23.127,13 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is op 8 juli 2024 door deze rechtbank veroordeeld wegens de volgende strafbare feiten:
-
t.a.v. feit 1 ( [naam 1] ) en 2 ( [naam 2] ):
telkens: mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 1°, 4°, 6° en 9° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen;
-
t.a.v. feit 3 ( [naam 3] ):
oplichting, meermalen gepleegd;
-
t.a.v. feit 4:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze bewezen verklaarde strafbare feiten. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich bij de berekening (grotendeels) gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 17 juni 2024 (hierna ook: het rapport). De conclusie van dit rapport is, dat het door de veroordeelde totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 23.127,13 bedraagt.
De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting gewijzigd in die zin, dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 10.627,13.
De officier van justitie komt op een ander bedrag uit dan het rapport omdat zij bij de berekening uitgaat van een ander bedrag ten aanzien van de opbrengst van de seksuele uitbuiting van slachtoffer [naam 1] . In het rapport is ervan uitgegaan dat de totale opbrengst van de seksuele uitbuiting van [naam 1] € 35.000,00 bedraagt. De officier van justitie heeft zich echter op het standpunt gesteld dat moet worden aangesloten bij de overwegingen en conclusies van de rechtbank in het strafvonnis van 8 juli 2024 ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] . In het strafvonnis heeft de rechtbank haar materiële schade als gevolg van de prostitutiewerkzaamheden (in de zin van ten onrechte niet van de veroordeelde ontvangen inkomsten) geschat op een bedrag van € 10.000,00.
De officier van justitie is uitgegaan van de volgende berekening:
Seksuele uitbuiting [naam 1] : (€ 10.000,00 / 2) € 5.000,00
Seksuele uitbuiting [naam 2] : (€ 16.800,00 / 2) € 8.400,00
Oplichting slachtoffer [naam 3] : € 3.448,00
Oplichting voetbalkaarten/marktplaats: +
€ 1.992,00
Totale opbrengst: €18.840,00
Af: kosten: -
€ 8.212,87Wederrechtelijk verkregen voordeel: €10.627,13
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel daarom moet worden geschat op een bedrag van € 10.627,13.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de veroordeelde heeft zich op de terechtzitting van 22 september 2025 op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op een lager bedrag dan genoemd in de inleidende schriftelijke vordering. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat matiging behoort plaats te vinden met inachtneming van de conclusies van de rechtbank in het strafvonnis van 8 juli 2024 ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] , waarin de rechtbank de schade van [naam 1] heeft geschat op € 10.000,00.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de berekening in die zin aan te passen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het arrest van het gerechtshof te Den Haag van 7 augustus 2025 in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte] , waarin deze is vrijgesproken, moet worden uitgesloten van de processtukken in deze zaak en bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde.
4.3.
Bewijsmiddelen
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen.
1. het in de strafzaak tegen de veroordeelde op 8 juli 2024 gewezen vonnis van deze rechtbank;
2. het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat op 17 juni 2024 is opgemaakt, voor zover betrekking hebbend op de kosten, zoals hierna weergegeven onder 4.4.2.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de volgende berekening.
4.4.1.
Opbrengsten
Door de rechtbank toegewezen vorderingen benadeelde partijen (aandeel medeplegen):
feit 1 ( [naam 1] ): € 5.000,00
feit 2 ( [naam 2] ): € 8.400,00
Door de rechtbank toegewezen vordering benadeelde partij (plegen):
feit 3 ( [naam 3] ): € 3.448,00
Schadebedrag bewezenverklaring feit 4 (aandeel medeplegen): € 482,50.
Totale opbrengst: € 17.330,50
4.4.2.
Kosten
Voor de seksuele uitbuiting werden kosten gemaakt:
  • Het plaatsen en opwaarderen van advertenties
  • Algemene kosten
Advertentiekosten (het rapport p. 19)
Uit de analyse van bankrekeningen [rekeningnummer 1] (§5.2.5) en [rekeningnummer 2] (§5.2.6), waarvan slachtoffer [naam 1] de tenaamgestelde was, werd voor een totaalbedrag van: (€ 1.168,90 + € 1.956,83) € 3.125,73 afgeschreven naar [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Mij is bekend dat [bedrijf 1] de aanbieder is van de sekswebsite [website] en dat via [bedrijf 3] advertenties op [website] 'omhoog geplaatst' kunnen worden.
Algemene kosten (het rapport p. 19-20)
Onder algemene kosten vallen bijvoorbeeld condooms, glijmiddel en tissues. Uit het onderzoek is onbekend gebleven hoeveel kosten hiervoor zijn gemaakt. Verdachte [veroordeelde] verklaarde (§5.2.4) dat [naam 1] en [naam 2] zelf hun condooms aanschaften en dat er geen sprake van andere kosten was zoals glijmiddel of lingerie. Ook is niet bekend geworden wat er aan kosten werden gemaakt voor vervoer (benzine).
Het is wel aannemelijk dat hiervoor uitgaven zijn gedaan, hiervoor heb ik in het voordeel van de verdachte € 50 per werkdag aangehouden. Hierbij heb ik rekening gehouden dat de onkosten voor de advertenties apart verrekend worden.
Omdat tijdens het onderzoek niet exact vast is komen te staan hoeveel dagen de slachtoffers [naam 1] en [naam 2] per week hebben gewerkt wordt er voor de algemene kosten vanuit gegaan dat zij beiden 7 dagen per week hebben gewerkt, dit in het voordeel van de verdachten.
[naam 1] 26 weken x 7 dagen x € 50 = € 9.100
[naam 2] 12 weken x 7 dagen x € 50 = € 4.200
Totaal: €13.300
4.5.
Conclusie schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 9.117,63.

5.De vaststelling van de betalingsverplichting

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op hetzelfde bedrag als het door haar geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, namelijk € 10.627,13.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op
een lager bedrag dan het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat de (deels) toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen in mindering dienen te worden gebracht op het aan de veroordeelde te ontnemen voordeelbedrag.
De verdediging heeft voorts verzocht om de betalingsverplichting op nihil te stellen dan wel te matigen gelet op de draagkracht van de veroordeelde.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de aan de benadeelde partijen toegekende vorderingen niet in mindering brengen op het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, omdat niet is vast komen te staan dat deze vorderingen zijn voldaan.
De omstandigheid dat de veroordeelde bij oplegging van een ontnemingsmaatregel te maken zou krijgen met meerdere schuldeisers betekent nog niet dat de veroordeelde in een rechtens te respecteren belang wordt getroffen. De veroordeelde kan, als hij de benadeelde partij en/of de Staat ten behoeve van die benadeelde partij (deels) heeft betaald, op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering een onderbouwd verzoek doen tot het verminderen of kwijtschelden van het ontnemingsbedrag. Het opleggen van een ontnemingsmaatregel naast de bestaande (terug)betalingsverplichting dient dan ook als extra stimulans voor de veroordeelde om het voordeel dat hij heeft genoten daadwerkelijk terug te betalen.
Het draagkrachtverweer wordt gepasseerd. In de ontnemingsprocedure bestaat alleen grond voor matiging van de betalingsverplichting als aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben ( vgl. HR 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:376). Het gaat dan om het geval waarin de rechter zonder nader onderzoek kan vaststellen dat de betrokkene op het moment van de ontnemingsprocedure geen draagkracht heeft en dat het zeer waarschijnlijk is dat daarin in de toekomst geen verandering zal komen.
Nu niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde (ook) in de toekomst geen draagkracht zal hebben, ziet de rechtbank geen aanleiding om de betalingsverplichting aan de Staat op nihil te stellen of anderszins te matigen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Het subsidiair gedane verzoek tot het horen van de aangevers [naam 1] en [naam 2] en de medeverdachte [medeverdachte] wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat het horen van deze getuigen niet noodzakelijk is en acht zich voldoende voorgelicht op basis van het dossier. Bovendien heeft de rechtbank de standpunten van de raadsman grotendeels gevolgd.
5.4.
Conclusie vaststelling betalingsverplichting
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van € 9.117,63.

6.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 9.117,63 (negenduizend honderdzeventien euro en drieënzestig eurocent);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 9.117,63 (negenduizend honderdzeventien euro en drieënzestig eurocent)aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 182 (honderd tweeëntachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.R. van Hattum, voorzitter,
mr. G. Kuijper, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2025.