ECLI:NL:RBDHA:2025:18337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.36666
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis door de Minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit houder, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Asiel en Migratie op 19 juni 2023, en het bezwaar hiertegen werd op 26 augustus 2024 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank is verleend. De rechtbank heeft de zaak op 5 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar de gemachtigde van eiser en referente zich afmeldden.

Eiser stelt dat de termijnoverschrijding voor de aanvraag verschoonbaar is vanwege de ziekte van referente, die gediagnosticeerd is met kanker. De rechtbank oordeelt echter dat de termijnoverschrijding van meer dan twee jaar niet verschoonbaar is, aangezien de aanvraag pas op 12 april 2023 is ingediend, terwijl deze uiterlijk op 6 februari 2021 ingediend had moeten worden. De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing deugdelijk heeft gemotiveerd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding rechtvaardigen.

De rechtbank bevestigt dat de minister niet ambtshalve hoeft te toetsen aan artikel 8 van het EVRM, omdat de aanvraag niet voldoet aan de formele voorwaarden van een nareisaanvraag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.36666
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. van Elp),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: R. Bekker).

Inleiding

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis.
3. De minister heeft de aanvraag met het besluit van 19 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 augustus 2024 op het bezwaar van eiser heeft de minister het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
5. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van eiser en referente hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

7. Eiser is geboren op [1973] en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser beoogt verblijf bij referente ( [referente] ) in Nederland in het kader van nareis. Referente is de echtgenote van eiser en heeft eveneens de Syrische nationaliteit. Bij beschikking van 6 november 2020 is aan referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 12 april 2023 heeft referente ten behoeve van eiser een aanvraag ingediend voor de
afgifte van een mvv in het kader van nareis.
8. De minister heeft de aanvraag met het primaire besluit van 19 juni 2023 afgewezen. Bij het bestreden besluit van 26 augustus 2024 heeft de minister de afwijzing gehandhaafd en het gemaakte bezwaar tegen de afwijzing kennelijk ongegrond verklaard. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de aanvraag niet is ingediend binnen de driemaandentermijn van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De minister stelt dat voor deze termijnoverschrijding geen verschoonbare reden is gegeven.
Daarnaast is er geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook stelt de minister dat
onderhavige aanvraag geen gezinshereniging betreft, maar gezinsvorming. Eiser en referente zijn getrouwd na de vestiging van referente in Nederland, terwijl een nareisaanvraag bedoeld is voor gezinshereniging voor het gezin dat al bestond. Tot slot concludeert de minister dat hij geen ambtshalve toets hoeft te doen aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Beoordeling door de rechtbank

9. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat sprake is van een overmachtssituatie nu referente is gediagnostiseerd met kanker. De termijnoverschrijding kan niet in redelijkheid aan eiser worden toegerekend en is verschoonbaar. Eiser wijst hierbij op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4275). Ook vindt eiser dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet ambtshalve heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling van 22 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4804).

De termijnoverschrijding en gezinsvorming

10. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Om te voldoen aan de driemaandentermijn had de mvv aanvraag uiterlijk op 6 februari 2021 ingediend moeten worden. Dat in het bestreden besluit is vermeld dat de aanvraag uiterlijk op 6 februari 2023 had moeten worden ingediend is naar het oordeel van de rechtbank een kennelijke verschrijving en maakt niet dat (enkel) daarom sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Onderhavige aanvraag is op 12 april 2023 ingediend. Er is dus sprake van een ruime termijnoverschrijding van meer dan twee jaar. Uit de door eiser overgelegde medische stukken blijkt dat referente van 2 mei 2023 tot 4 mei 2023 opgenomen is geweest in het ziekenhuis op de afdeling maag-, darm- en leverziekten. Dit heeft dus ruim twee jaar na de termijnoverschrijding plaatsgevonden en kan daarom niet leiden tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiser heeft ook verder niet (met documenten) onderbouwd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn. Eisers stelling dat de termijnoverschrijding niet in redelijkheid aan hem kan worden toegerekend volgt de rechtbank daarom niet. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat sprake was van gezinsvorming voorafgaand aan het huwelijk tussen eiser en referente.
Ambtshalve 8 EVRM-toets
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet doortoetst aan het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. Uit de Afdelingsuitspraak van 22 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4804), ook genoemd door eiser, volgt dat in een nareisaanvraag, vanwege de gestelde familiebanden tussen een referent en een vreemdeling, altijd een impliciet beroep op artikel 8 van het EVRM besloten ligt. Daarom moet de minister in een nareiszaak deugdelijk motiveren waarom hij in die zaak geen gebruik maakt van zijn ambtshalve bevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), om aan artikel 8 van het EVRM te toetsen of, als de betreffende vreemdeling in het buitenland verblijft, een mvv met het oog op die vergunning. De minister kan voor die motivering verwijzen naar het toepasselijke beleid als hij daarin heeft toegelicht waarom hij in bepaalde gevallen geen gebruik maakt van deze bevoegdheid of, als dat beleid ontbreekt, in het individuele geval toelichten waarom hij van deze bevoegdheid geen gebruik maakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in dit geval deugdelijk gemotiveerd waarom hij niet ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM heeft getoetst. Zo heeft de minister in het bestreden besluit beargumenteerd dat de nareisprocedure een (gratis) procedure is om vast te stellen of wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 29, tweede lid, van de Vw. De minister wil niet ambtshalve toetsen aan artikel 8 van het EVRM om te voorkomen dat de nareisprocedure wordt gebruikt voor doelen waarvoor deze procedure niet is bedoeld, zoals een (gratis) artikel 8 EVRM-toets voor aanvragers die buiten het nareiskader vallen. Een dergelijke toets kost ook meer tijd en capaciteit. Met het afwijzen van een nareisaanvraag wordt het recht op gezinshereniging in de praktijk niet moeilijk of onmogelijk maakt, nu de mogelijkheid bestaat een aparte reguliere aanvraag in te dienen (zie in dit kader ook de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4275). Ook in dit geval is dat mogelijk
.De minister heeft verder gewezen op Informatiebericht 2024/7 en toegelicht dat op basis hiervan in de zaak van eiser niet wordt doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM omdat niet aan de formele voorwaarden van een nareisaanvraag wordt voldaan nu de aanvraag te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en daarnaast er ook een regulier kader bestaat. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vb. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1231).

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 juli 2025

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.