ECLI:NL:RBDHA:2025:18307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
C/09/690250 / FA RK 25-6232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over disproportionele en niet-doelmatige opnames in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 september 2025 uitspraak gedaan over een klacht van verzoeker, geboren in 1989, die zich beklaagde over de opnames die hij had ondergaan in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker stelde dat de eerste opname van 27 mei tot 10 juni 2025 niet proportioneel en doelmatig was, omdat hij tijdens deze periode slechts geobserveerd werd zonder medicamenteuze behandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de eerste opname gerechtvaardigd was, aangezien er geen psychotische symptomen waren waargenomen en verzoeker zonder behandeling werd ontslagen. De klacht over deze opname werd gegrond verklaard.

De tweede opname, die begon op 24 juni 2025, werd door de rechtbank als proportioneel en noodzakelijk beoordeeld. Tijdens deze opname vertoonde verzoeker een floride psychotisch beeld en was medicatie noodzakelijk. De rechtbank verklaarde de klacht over deze opname ongegrond. Daarnaast werd de klacht over het toedienen van medicatie en het aanmerken van een zus als vertegenwoordiger ook ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de zorgverantwoordelijke zorgvuldig had gehandeld en dat de aanzegging van verplichte zorg correct was uitgevoerd.

Ten aanzien van de schadevergoeding oordeelde de rechtbank dat de opname van 27 mei tot 10 juni 2025 niet op een wettelijke grondslag berustte, en veroordeelde GGZ [locatie] tot betaling van € 1.500,00 aan verzoeker. De overige verzoeken werden afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 2 oktober 2025.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnummer: C/09/690250 / FA RK 25-6232
Datum beschikking: 12 september 2025
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Beschikking op het op 15 augustus 2025 ingediende verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H. Gailjaard te Den Haag,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend bij de klachtencommissie GGZ Zuid-Holland-Noord (hierna: de klachtencommissie).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de zorgaanbieder GGZ [locatie] .

Feiten en procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Aan verzoeker wordt door zorgaanbieder GGZ [locatie] verplichte zorg verleend krachtens een door deze rechtbank verleende zorgmachtiging van 5 maart 2025 geldend uiterlijk tot en met 5 maart 2026.
Verzoeker heeft bij brief van 4 juli 2025 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en de opname in een accommodatie.
De klachtencommissie heeft op 18 juli 2025 de klacht ongegrond verklaard. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op schrift aan verzoeker toegezonden.
Verzoeker heeft bij verzoekschrift verzocht de door hem ingediende klacht alsnog gegrond te verklaren.
Op 9 september 2025 is het verzoekschrift ter zitting van deze rechtbank behandeld. Daarbij zijn gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens GGZ [locatie] , de zorgverantwoordelijke, [naam] .

Standpunt verzoeker

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de opnames disproportioneel en niet doelmatig zijn geweest. Hiertoe heeft verzoeker - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij tijdens de eerste opname (van 27 mei 2025 tot en met 10 juni 2025) slechts is geobserveerd op de afdeling. Er is toen geen medicamenteuze behandeling ingezet en verzoeker is zonder behandeling met ontslag gegaan. Als er tijdens deze opname was doorgepakt, had de tweede opname (vanaf 24 juni 2025) voorkomen kunnen worden. Verzoeker maakte tijdens de eerste opname geen psychotische indruk en er was geen indicatie voor toedienen van medicatie binnen het gedwongen kader. Bij de eerste opname is er een 8:9-besluit aan verzoeker overhandigd. Hierdoor kreeg hij de indruk dat zou worden overgegaan tot het toedienen van medicatie, maar deze behandeling is uitgebleven. De opname voelt voor verzoeker onterecht.
Verzoeker woont in een beschermde woonvorm. Uit de rapportages van de woonvorm blijkt niet dat er voorafgaand aan de eerste opname sprake was van een acuut psychotisch toestandsbeeld. Daarnaast had verzoeker in de woonvorm geobserveerd kunnen worden en had de medicatie daar aangeboden kunnen worden. Wanneer de noodzaak voor het slikken van de medicatie verzoeker eerder duidelijk was geworden, had hij zich daartegen niet verzet en de medicatie op advies ingenomen.

Standpunt verweerder

De zorgverantwoordelijke stelt zich op het standpunt dat beide opnames doelmatig zijn geweest. Voorafgaand aan de eerste opname kwamen er vanuit de woonvorm meldingen van dreigend gedrag en verbale agressie. Bij opname was verzoeker geladen en boos en toonde hij geen ziektebesef en -inzicht. Tijdens de opname werd geen psychotisch beeld waargenomen. Er is toen besloten om verzoeker te observeren en geen medicatie toe te dienen, omdat dit disproportioneel werd geacht. Het doel van de opname veranderde van het toedienen van medicatie in observatie en het de-escaleren van de situatie in de woonvorm.
Voorafgaand aan de tweede opname kwamen er opnieuw meldingen binnen vanuit de woonvorm. De zorgverantwoordelijke heeft verzoeker toen telefonisch gesproken en tijdens dit gesprek maakte hij een floride psychotische indruk. Verzoeker is toen voor een tweede keer opgenomen. Tijdens deze tweede opname is er medicatie aangeboden die verzoeker na aandringen heeft ingenomen. Er is tijdens deze opname eenmalig overgegaan tot toediening van noodmedicatie. Uiteindelijk is verzoeker op eigen verzoek ingesteld op een depot. Het doel van de tweede opname was verzoeker instellen op medicatie. De zorgverantwoordelijke heeft een zus van verzoeker ingelicht over de opname, omdat deze zus in het verleden door verzoeker als eerste contactpersoon is aangewezen. Inmiddels is deze zus van verzoeker geen eerste contactpersoon meer.
De zorgverantwoordelijke erkent dat het jammer is dat er tijdens de eerste opname niet is doorgepakt. Uit latere gesprekken is gebleken dat er tijdens de eerste opname al sprake was van psychotische belevingen, maar deze zijn op dat moment niet waargenomen. De eerste opname is uiteindelijk niet doelmatig geweest omdat verzoeker zonder enige behandeling weer met ontslag is gegaan in plaats van dat er is doorgepakt. Na beëindiging van de opname is hierop ook door de zorgverleners gereflecteerd. Deze opname is, gelet op voorgaande, wel proportioneel geweest.

Beoordeling

De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien het verzoekschrift binnen de in artikel 10:7, tweede lid, Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
Voor het toepassen van verplichte zorg moet sprake zijn van ernstig nadeel dat wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis. De rechtbank stelt vast dat, mede gelet op de beschikking van 5 maart 2025 waarbij een aansluitende zorgmachtiging is verleend die kracht van gewijsde heeft, bij verzoeker sprake is van een psychische stoornis, te weten een bipolaire I-stoornis.
De rechtbank stelt ook vast dat de psychische stoornis van verzoeker leidt tot ernstig nadeel. Vanuit de stoornis was er ten tijde van de tweede opname sprake van een psychotisch toestandsbeeld. Eerder is er vanuit deze psychotische belevingen sprake geweest van agressie en maatschappelijke teloorgang. Er is geprobeerd om de medicatie op basis van vrijwilligheid te starten, maar dit is niet mogelijk gebleken.
Verlenen van verplichte zorg - opname in een accommodatie vanaf 27 mei 2025 tot en met 10 juni 2025
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de overlegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, onvoldoende is gebleken dat deze opname proportioneel en doelmatig was en overweegt daartoe als volgt. In het 8:9-besluit van 27 mei 2025 stelt de zorgverantwoordelijke dat sprake is van een manisch psychotische decompensatie. Verzoeker is tijdens de opname geobserveerd, maar er werden geen psychotische symptomen waargenomen: hij stond goed in contact met zijn omgeving en handelde weloverwogen. Er is dan ook niet tot het toedienen van medicatie overgegaan, omdat dit niet proportioneel werd geacht. Verzoeker is na de observatie zonder medicatie met ontslag gegaan en teruggekeerd naar zijn woonvorm. Gelet op het feit dat tijdens deze opname geen psychotische verschijnselen zijn waargenomen en er ook geen behandeling heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de opname van 27 mei 2025 tot en met
10 juni 2025 en de daarmee samenhangende beperking van de bewegingsvrijheid op dat moment niet doelmatig en proportioneel waren. De rechtbank zal de klacht ten aanzien van de opname in een accommodatie in de periode van 27 mei 2025 tot en met 10 juni 2025 dan ook gegrond verklaren.
Verlenen van verplichte zorg - opname in een accommodatie vanaf 24 juni 2025
De rechtbank is, op grond van de overlegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, van oordeel dat de opname vanaf 24 juni 2025 proportioneel en noodzakelijk was ter afwending van het ernstig nadeel. Voorafgaand aan de opname liet verzoeker een floride psychotisch beeld zien. Het ernstig nadeel had niet op een andere manier kunnen worden afgewend dan door verzoeker op te nemen om hem opnieuw in te stellen op medicatie. De opname was hiermee doelmatig. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de klacht ten aanzien van de opname in een accommodatie vanaf 24 juni 2025 ongegrond is. Hetzelfde geldt voor de daarmee samenhangende beperking van de bewegingsvrijheid. Daartoe overweegt de rechtbank dat de zorgverantwoordelijke ter zitting naar voren heeft gebracht dat het, om verzoeker adequaat te kunnen behandelen, nodig was dat hij in elk geval gedurende een bepaald minimumaantal uren per etmaal op de afdeling aanwezig was. In dat licht bezien acht de rechtbank de beperking van de bewegingsvrijheid die de zorgverantwoordelijke aan verzoeker heeft opgelegd niet onrechtmatig.
Verlenen van verplichte zorg - toedienen van medicatie
De rechtbank stelt vast dat er bij de opname op 27 mei 2025 een 8:9-besluit is overhandigd aan verzoeker waarin verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie werd aangezegd. Tijdens de eerste opname van 27 mei 2025 tot en met 10 juni 2025 is niet overgegaan tot het toedienen van medicatie en is het 8:9-besluit dus niet tenuitvoergelegd. Er is wel medicatie aangeboden, maar er is geen druk gezet op de inname daarvan.
Tijdens de tweede opname (vanaf 24 juni 2025) is op 9 juli 2025 noodmedicatie toegediend. Vervolgens is tijdens het zorgafstemmingsgesprek gebleken dat verzoeker zonder depot niet met ontslag zou kunnen. Verzoeker heeft toen zelf verzocht om hem in te stellen op een depot om de opname in duur te beperken. Indien verzoeker niet zelf om het depot had gevraagd, zou er voor inzet van het ‘niet slikken is prikken’-beleid zijn gekozen. De zorgverantwoordelijk heeft tijdens de zitting van 9 september 2025 naar voren gebracht dat dit kan worden aangemerkt als lichte dwang.
De rechtbank stelt vast dat er tijdens de eerste opname weliswaar sprake is geweest van drang, maar dat uiteindelijk geen medicatie is toegediend. Tijdens de tweede opname is verzoeker overgegaan tot de toediening van medicatie onder zachte dwang. Er was op dat moment sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld. Het daaruit voortvloeiend ernstig nadeel kon, zo heeft de zorgverantwoordelijke verklaard, op dat moment niet op een andere manier dan door de toediening van medicatie worden afgewend. Hierbij merkt de rechtbank op dat door de instelling zorgvuldig is gehandeld door de aanzegging van verplichte zorg middels een 8:9-besluit. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de klacht ten aanzien van het toedienen van medicatie ongegrond is.
Aanmerken van de zus als aangewezen vertegenwoordiger
Verzoeker heeft een klacht ingediend over het aanmerken van een van zijn zussen als zijn aangewezen vertegenwoordiger. Tijdens het gesprek met de zorgverantwoordelijke op
23 juni 2025 heeft verzoeker tegen de zorgverantwoordelijke gezegd dat een vrouw genaamd Maria de antichrist is, dat zij familie van hem is en dat zij niets mag weten op grond van de AVG. Verzoeker meent dat hij hiermee om een andere contactpersoon heeft verzocht. De zorgverantwoordelijke heeft, naar het oordeel van de rechtbank op goede grond, deze opmerking niet aangemerkt als een verzoek tot wijziging van de aangewezen vertegenwoordiger zodat de klacht in zoverre ongegrond is. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is overigens gebleken dat deze zus van verzoeker inmiddels niet langer wordt aangemerkt als aangewezen vertegenwoordiger.
Verzoek tot schadevergoeding ex artikel 10:11 Wvggz
Ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. Omdat de aanzegging van de beslissing van de zorgverantwoordelijke tot toepassing van verplichte zorg in de vorm van de opname in de accommodatie van 27 mei 2025 wordt vernietigd, valt daarmee de grondslag weg voor de opname in een accommodatie. De opname van 27 mei 2025 tot en met 10 juni 2025 berust dus niet op een wettelijke grondslag. Gelet op voorgaande stelt de rechtbank de schadevergoeding naar billijkheid vast op € 100,00 per dag over deze periode, en zal de rechtbank GGZ [locatie] veroordelen tot vergoeding van die schade. Nu de overige klachtonderdelen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond zullen worden verklaard, zal het verzoek om schadevergoeding voor het overige worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de klacht met betrekking tot de tweede opname (vanaf 24 juni 2025) en de daarmee samenhangende beperking van de bewegingsvrijheid ongegrond;
  • verklaart de klacht met betrekking tot de toediening van medicatie ongegrond;
  • verklaart de klacht met betrekking tot het aanmerken van een zus van verzoeker als aangewezen vertegenwoordiger ongegrond;
  • verklaart de klacht met betrekking tot de eerste opname (van 27 mei 2025 tot en met 10 juni 2025) en de daarmee samenhangende beperking van de bewegingsvrijheid gegrond en vernietigt de bestreden beslissing gedeeltelijk;
  • veroordeelt GGZ [locatie] tot betaling van een bedrag van € 1.500,00 (15 dagen x € 100,00) aan
  • wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.E. Schotte, rechter, bijgestaan door P.S.R. Nieman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2025.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 oktober 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.