ECLI:NL:RBDHA:2025:18298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.23895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit en inreisverbod voor een Kosovaarse eiser in detentie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Kosovaarse man, tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat door de minister van Asiel en Migratie is opgelegd. Eiser, die in 1993 is geboren en in het verleden een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad, werd op 22 september 2024 in detentie geplaatst vanwege een openstaande straf. Op 1 mei 2025 werd hem een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd, omdat hij niet langer rechtmatig verblijf had in Nederland. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van onttrekkingsgevaar, wat een voorwaarde is voor het opleggen van een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn. Eiser betoogde dat zijn detentie en de omstandigheden rondom zijn verblijf in Nederland niet zijn schuld waren en dat hij voldoende middelen had om terug te keren naar Kosovo. De rechtbank concludeert dat de argumenten van eiser steekhoudend zijn en dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat er een risico op onttrekking was. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23895

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het aan hem opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod.
1.1.
Bij besluit van 1 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd aan eiser.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren in 1993 en heeft de Kosovaarse nationaliteit. Eiser heeft in het verleden voor langere tijd een verblijfsvergunning gehad in Nederland en is deels in Nederland opgegroeid. In 2016 is hij teruggekeerd naar Kosovo, ter uitvoering van de voorwaarde voor strafonderbreking voor onbepaalde tijd. [1] In juni 2021 is een eerder aan eiser opgelegde inreisverbod verlopen. De ouders en broers en zussen van eiser wonen in Nederland. Tijdens een familiebezoek in Nederland is eiser aangehouden in verband met een nog openstaande straf en op 22 september 2024 is hij in detentie geplaatst. De gevangenisstraf had als einddatum 19 mei 2025.
3. Verweerder heeft eiser een terugkeerbesluit opgelegd zonder vertrektermijn omdat hij niet langer rechtmatig verblijf in Nederland had. Eiser had als burger van Kosovo rechtmatig verblijf gedurende een visumvrije termijn van 3 maanden. Door zijn detentie is hij langer in Nederland gebleven dan toegestaan. Het terugkeerbesluit heeft onmiddellijke ingang omdat er een risico is dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken, nu eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft in hetzelfde besluit aan eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd zonder vertrektermijn. Het is niet zijn schuld dat hij langer dan de visumvrije periode in Nederland verbleef, nu dat kwam door een gevangenisstraf waar hij niet van op de hoogte was. [3] Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er sprake is van onttrekkingsgevaar. [4] Ten aanzien van de toegepaste lichte grond dat eiser geen vaste woon- en verblijfplaats heeft, heeft verweerder ten onrechte geen vragen gesteld in het gehoor en niet betrokken dat eiser in detentie verblijft en daar ingeschreven is in de BRP. [5] Ten aanzien van de toegepaste lichte grond dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, heeft verweerder niet betrokken dat eiser in detentie verblijft en dus geen verblijfskosten maakt, dat hij heeft verklaard zo snel mogelijk terug te willen keren naar Kosovo en dat de 250 euro waar eiser over beschikt voldoende zijn om een vlucht naar Kosovo te betalen en voor ongeveer drie dagen in onderhoud te voorzien. [6]
Nu er geen gronden zijn voor het opleggen van een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn, heeft verweerder ten onrechte een inreisverbod opgelegd. Bovendien had verweerder in de verklaringen van eiser over zijn familieleden in Nederland aanleiding moeten zien om te beoordelen of artikel 8 van het EVRM [7] aanleiding geeft om af te zien van het opleggen van het inreisverbod dan wel de duur daarvan te verkorten. Eiser verwijst daarbij naar twee uitspraken van deze rechtbank. [8]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
5. Anders dan door verweerder op zitting is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van procesbelang bij het beroep, ook al is het terugkeerbesluit al uitgevoerd. De gemachtigde van eiser onderhoud contact met eiser. Uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt bovendien dat, ook als de vreemdeling al vertrokken is, hij nog steeds procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het terugkeerbesluit. [9] Dat besluit kan namelijk mogelijk in de toekomst mede ten grondslag worden gelegd aan een inreisverbod voor de duur van vijf jaren. Daarnaast heeft eiser verklaard over zijn wens om zijn familie in Nederland te kunnen blijven bezoeken, wat niet mogelijk zal zijn zolang het inreisverbod geldig is.
Terugkeerbesluit
6. De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit langer in Nederland was dan zijn visumvrije termijn hem toestond. Zijn detentie heeft immers langer geduurd dan die termijn. Verweerder heeft daarom een terugkeerbesluit mogen opleggen.
7. Op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan verweerder de termijn waarbinnen een vreemdeling na oplegging van een terugkeerbesluit Nederland dient te verlaten, verkorten tot nul dagen indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Het risico op onttrekking kan worden aangenomen als zich ten minste twee (zware of lichte) gronden voordoen. [10] Zoals de gemachtigde van eiser terecht aanhaalt, volgt uit de uitspraken van de hoogste bestuursrechter dat ten aanzien van de lichte gronden een nadere en toegespitste toelichting op het onttrekkingsrisico noodzakelijk is. [11]
7.1.
De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat uit de van toepassing zijnde lichte gronden volgt dat er sprake is van onttrekkingsgevaar. Verweerder heeft onvoldoende toegelicht waarom het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats maakt dat er sprake is van onttrekkingsgevaar, juist ook gelet op het feit dat eisers verblijfplaats verweerder bekend was omdat eiser verbleef in detentie en aldaar ingeschreven was in de BRP. Daarnaast heeft verweerder ook onvoldoende gemotiveerd waarom de middelen waar eiser over beschikt onvoldoende zijn en maken dat er sprake is van onttrekkingsgevaar. De middelen van eiser zijn weliswaar beperkt, maar daaruit volgt niet zonder meer dat sprake is van onttrekkingsgevaar. De rechtbank acht daarbij relevant dat eiser heeft onderbouwd dat hij over voldoende middelen beschikte voor het betalen van een vliegticket, dat eiser in vertrekgesprekken voorafgaand aan oplegging van het inreisverbod heeft verklaard terug te willen keren naar Kosovo en dat hij daadwerkelijk direct na invrijheidsstelling is teruggekeerd naar Kosovo.
7.2.
Nu onvoldoende is gemotiveerd dat sprake is van onttrekkingsgevaar, heeft verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn opgelegd.
Inreisverbod
8. Nu verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn heeft opgelegd, heeft verweerder alleen al om die reden geen inreisverbod kunnen opleggen op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Bovendien merkt de rechtbank op dat verweerder in de verklaringen van eiser over zijn band met Nederland en met zijn Nederlandse familieleden, aanleiding had moeten zien om kenbaar te motiveren of deze band reden gaf om af te zien van het opleggen van het inreisverbod dan wel om het inreisverbod in te korten.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het betreft het onthouden van de vertrektermijn en de oplegging van het inreisverbod.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,-. [12]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 1 mei 2025, voor zover aan eiser is opgedragen onmiddellijk de Europese Unie te verlaten en een inreisverbod aan hem is opgelegd;
- veroordeelt verweerder in eisers proceskosten tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
2.Op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 22 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8986.
4.Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, r.o. 16.
5.Basisregistratie Personen
6.Eiser verwijst naar paragraaf A1/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 6 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1119 en uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 19 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20803.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1178.
10.Zoals bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
11.Waaronder de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
12.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 907,- per punt en een wegingsfactor 1.