ECLI:NL:RBDHA:2025:18296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.49228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de moeder van een asielzoeker, met aandacht voor bijkomende elementen van afhankelijkheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van zijn moeder voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser, die een verblijfsvergunning asiel heeft, heeft de aanvraag voor zijn moeder ingediend op basis van artikel 8 van het EVRM. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die stelde dat er geen sprake was van gezinsleven in de zin van het EVRM en dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid waren. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte een te strenge maatstaf heeft gehanteerd voor de beoordeling van de afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder. Hoewel verweerder de sterke emotionele band tussen eiser en zijn moeder niet als doorslaggevend heeft aangemerkt, heeft de rechtbank vastgesteld dat deze band wel degelijk bestaat en dat de afwijzing van de aanvraag onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, met veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49228

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers moeder, [naam] , voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en zijn beroep tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 1 augustus 2023 afgewezen. Op 8 augustus 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Met het bestreden besluit van 16 december 2024 op het bezwaarschrift van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Caaid als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft een verblijfsvergunning asiel in Nederland. Hij heeft als referent een aanvraag gedaan voor een mvv op grond van artikel 8 van het EVRM [1] voor zijn moeder. Eiser en zijn moeder hebben de Syrische nationaliteit. Eisers moeder verblijft in Libanon.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn moeder. Het jongvolwassenenbeleid is niet op eiser van toepassing. Verweerder heeft overwogen dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder. Er is geen sprake van banden die dermate sterk zijn dat als gevolg van de scheiding eiser of zijn moeder niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Ten onrechte is niet aangenomen dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder. Verweerder hanteert een te strenge maatstaf door enkel gezinsleven aan te nemen wanneer de banden zo sterk zijn dat eiser of zijn moeder als gevolg van de scheiding niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
Bovendien overstijgen hun banden wél het gebruikelijke. Dat blijkt uit het samenwonen van eiser met zijn moeder, waarbij eiser op jonge leeftijd de kostwinner is geworden van het gezin. Ook blijkt het bestaan van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder uit het feit dat eisers moeder financieel afhankelijk is van eiser en dat zijn zussen niet in staat zijn om financieel bij te dragen aan de noodzakelijke kosten van hun moeder. De mentale gezondheidsklachten en daaruit volgende hulpbehoevendheid van eisers moeder geven ook blijk van afhankelijkheid. Eiser is de meest aangewezen persoon om zorg te bieden aan zijn moeder, nu hij ook (via zijn netwerk) alle praktische zaken (zoals een slaapplek en medicijnen) voor haar regelt en zijn zussen niet in staat zijn deze zorg te verlenen. Daarbij verlangt verweerder ten onrechte dat eisers moeder exclusief afhankelijk is van eiser. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [2] Ten slotte geeft ook de emotionele afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder blijk van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Dat volgt uit de band als enige zoon van het gezin en de impact die de oorlog in Syrië heeft gehad. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 19 juli 2024. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van het besluit heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit besluit geheel aan het beroep tegemoet komt. [4] Eiser kan zich niet verenigen met het alsnog genomen besluit. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom van rechtswege ook gericht tegen het bestreden besluit. De rechtbank gaat eerst in op het beroep van eiser tegen het bestreden besluit, en daarna op zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van het bestreden besluit.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
6. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep niet is opgekomen tegen de conclusie van verweerder dat het jongvolwassenenbeleid niet op eiser van toepassing is. Als een meerderjarig kind geen geslaagd beroep kan doen op het jongvolwassenenbeleid, beoordeelt verweerder of dat kind en zijn ouder(s) familie- of gezinsleven hebben op grond van het vereiste van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verweerder moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Deze elementen kunnen onder meer zijn: samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
6.1.
De bestuursrechter toetst het onderzoek van verweerder naar de relevante feiten en omstandigheden volledig. Ook toetst de bestuursrechter de motivering van verweerder volledig. Daarbij gaat de bestuursrechter na of de motivering in objectieve zin begrijpelijk is. De bestuursrechter toetst de uitkomst van de beoordeling of familie- en gezinsleven op grond van bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaat enigszins terughoudend, omdat verweerder die uitkomst moet baseren op een weging van de in samenhang bezien betrokken feiten en omstandigheden. Verweerder heeft daarbij namelijk beoordelingsruimte. De uitkomst van haar beoordeling is dus niet alleen gebaseerd op een feitenvaststelling.
6.2.
Uit uitspraken van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder voor het aannemen van bijkomende elementen van afhankelijkheid niet mag vereisen dat tussen een vreemdeling en referent sprake móet zijn van banden die zo sterk zijn dat zij niet zonder elkaar kunnen functioneren. Verweerder mag dit aspect wel betrekken als onderdeel in zijn beoordeling van de bijkomende elementen van afhankelijkheid. [5] De rechtbank overweegt allereerst dat, hoewel in het bestreden besluit is vermeld dat de banden zo sterk moeten zijn dat als gevolg van de scheiding eiser of zijn moeder niet in staat is om zelfstandig te functioneren, verweerder in de beoordeling de vraag in hoeverre de moeder van eiser exclusief afhankelijk is van eiser als één van de omstandigheden, en niet als enige omstandigheid, heeft betrokken.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
6.4.
Daarbij heeft verweerder ten aanzien van het lange samenwonen van eiser en zijn moeder mogen betrekken dat uit eisers verklaringen kan worden opgemaakt dat het samenwonen (ook) cultureel gebruikelijk was en niet (enkel) voortkwam uit een noodzaak om zorgtaken te vervullen. Hieruit volgt dan ook niet van een bijkomend element van afhankelijkheid.
6.5.
Verweerder heeft ten aanzien van de gestelde financiële afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder mogen betrekken dat de twee overboekingen van eiser naar zijn moeder geen blijk geven van structurele financiële ondersteuning. Ook heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er geen financiële afhankelijkheid blijkt uit de overgelegde betaalbewijzen van de leningen die eiser stelt af te sluiten voor zijn moeder. Uit de betaalbewijzen blijkt niet wie de geldverstrekker is, noch dat het aan eiser is om de gestelde leningen af te betalen.
6.6.
Verder heeft verweerder ten aanzien van de medische situatie van de moeder van eiser, en de daaruit volgende gestelde afhankelijkheid, niet ten onrechte overwogen dat niet is onderbouwd dat de moeder van eiser hulpbehoevend is. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat niet is onderbouwd welke hulp eisers moeder precies nodig heeft en welke zorgtaken eiser toekomen vanwege de medische situatie van zijn moeder. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat niet is gebleken dat eiser de enige persoon is die de zorg zou kunnen verlenen, met name gelet op de aanwezigheid van de zus van eiser in Libanon. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser heeft verklaard dat wanneer zijn moeder haar medicatie neemt, zij geen klachten heeft en zelfstandig kan functioneren.
6.7.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de sterke emotionele band tussen eiser en zijn moeder. Verweerder heeft over de gestelde emotionele afhankelijkheid enkel overwogen dat deze niet is onderbouwd. Verweerder had echter kunnen concluderen dat er wel een sterke emotionele band is tussen eiser en zijn moeder, die de gebruikelijke band overstijgt. Daarbij had verweerder het overlijden van eisers vader, de oorlogssituatie die eiser en zijn moeder samen hebben meegemaakt en de verklaringen van eiser in het gehoor over de stress die hij ervaart vanwege de huidige situatie van zijn moeder bij moeten betrekken. Enigszins terughoudend toetsend en gelet op de voorgaande overwegingen over de overige elementen, is de rechtbank echter van oordeel dat verweerder de sterke emotionele band niet als doorslaggevend heeft hoeven aanmerken en heeft mogen concluderen dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren en het besluit in stand te laten. [6]
Beroep niet-tijdig beslissen
7. Eiser heeft meerdere keren een beroep niet-tijdig beslissen (hierna: BNTB) ingediend om af te dwingen dat verweerder alsnog zo snel mogelijk beslist op zijn bezwaar. Bij uitspraak van 11 november 2024 heeft deze rechtbank het derde BNTB gegrond verklaard en verweerder opgedragen alsnog een besluit te nemen op het bezwaar binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak of binnen zestien weken na de dag van verzending van de uitspraak indien verweerder besluit dat er nader onderzoek moet plaatsvinden. [7]
8. De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak van 11 november 2024 opgedragen beslistermijn nog niet was verstreken toen eiser op 10 december 2024 zijn vierde BNTB indiende. Verweerder heeft besloten dat er nader onderzoek diende plaats te vinden en heeft eiser daartoe op 15 november 2024 uitgenodigd voor een gehoor. Op 10 december 2024 was er is dan ook nog geen sprake van overschrijding van de door de rechtbank opgedragen beslistermijn van 16 weken.
9. Nu eiser prematuur beroep heeft ingesteld, verklaart de rechtbank het beroep niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen is niet-ontvankelijk.
11. Het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit is ongegrond. In het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op €1.814,-. [8]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
4.Artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3275, en de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
6.Artikel 6:22 van de Awb maakt dit mogelijk.
7.Zaaknummer: NL24.31319 (niet gepubliceerd).
8.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.