ECLI:NL:RBDHA:2025:18247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.41709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing reguliere aanvraag gezinshereniging op basis van familieleven en jongvolwassenenbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de Minister van Asiel en Migratie. Eisers, bestaande uit de moeder en de zussen van de referent, hebben een aanvraag ingediend om als familieleden bij de referent te verblijven. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van familieleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 augustus 2025, waarbij de gemachtigden van eisers en de minister aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent, die gevlucht is uit Syrië, niet voldoet aan de voorwaarden voor het jongvolwassenenbeleid, omdat hij meerderjarig is en niet in gezinsverband samenleeft met zijn moeder. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn tussen de referent en zijn zussen, die eveneens meerderjarig zijn. De rechtbank heeft de argumenten van eisers verworpen, waaronder de stelling dat de minister ten onrechte het jongvolwassenenbeleid niet heeft toegepast. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van familieleven en dat de aanvraag voor gezinshereniging terecht is afgewezen.

De uitspraak van de rechtbank is openbaar gemaakt en biedt inzicht in de toepassing van het jongvolwassenenbeleid en de beoordeling van familieleven in het kader van gezinshereniging. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.41709
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres 1,

[eiseres 2], V-nummer: [V-nummer] , eiseres 2,
[eiseres 3], V-nummer: [V-nummer] , eiseres 3 en
[referent], V-nummer: [V-nummer] , referent hierna gezamenlijk aan te duiden als eisers, (gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. W.M.A. van Hoof).

Inleiding

Eisers hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’. Eiseres 1 is de moeder van referent. Eiseres 2 en 3 zijn de zussen van referent. De minister heeft de aanvraag bij besluit van 17 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 september 2024 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3. De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, referent en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor een reguliere verblijfsvergunning mocht afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Het bestreden besluit
5. De minister stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) tussen referent en eisers. Referent is meerderjarig en voldoet niet aan de voorwaarden voor toepassing van het jongvolwassenenbeleid om familieleven aan te nemen tussen hem en zijn moeder. Zo wordt niet voldaan aan de voorwaarden dat referent met zijn moeder in
gezinsverband samenleeft en dat hij geen zelfstandig gezin heeft gevormd. Ook heeft referent in Nederland stappen gezet naar een zelfstandig leven. Om deze reden is volgens de minister geen sprake van een afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn moeder. Omdat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is tussen referent en zijn moeder, beoordeelt de minister of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De minister stelt zich op het standpunt dat daar in dit geval geen sprake van is. De minister stelt zich ook op dit standpunt wat betreft het familieleven tussen referent en zijn zussen. De zussen van referent zijn namelijk ook meerderjarige familieleden en dus moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid om familieleven aan te nemen.
Jongvolwassenenbeleid referent en zijn moeder
6. Eisers voeren aan dat referent voldoet aan het jongvolwassenenbeleid en dat de minister om deze reden tussen hem en zijn moeder familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM had moeten aannemen. Volgens eisers had de minister niet aan referent mogen tegenwerpen dat hij niet meer met zijn moeder in gezinsverband samenleeft en dat hij stappen naar zelfstandigheid heeft gezet, omdat dit het gevolg is van een vluchtsituatie. Eisers verwijzen hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 mei 2024.1 Bovendien heeft de minister in dit verband een verkeerde toets gebruikt, omdat de minister had moeten toetsen of referent zich zelfstandig en moeiteloos kan handhaven. Verder voeren eisers aan dat de minister niet aan referent had mogen tegenwerpen dat hij stappen heeft gezet naar het vormen van een eigen gezin, omdat de minister in het bestreden besluit heeft erkend dat referent nog geen eigen gezin heeft gevormd.
7. De rechtbank overweegt dat uit paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vier cumulatieve voorwaarden volgen voor het aannemen van familieleven tussen meerderjarige kinderen en hun ouder(s). Het meerderjarige kind moet jongvolwassen zijn, met de ouder(s) in gezinsverband samenleven, niet in zijn eigen onderhoud voorzien en geen zelfstandig gezin hebben gevormd. Bij die beoordeling betrekt de minister ook de overige omstandigheden (contra-indicaties) waaronder omstandigheden na het vertrek van het meerderjarige kind die erop wijzen dat geen of niet langer sprake is van familieleven.
7.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 20242 volgt dat de minister met een vluchtsituatie rekening kan houden in reguliere gezinsherenigingszaken door omstandigheden en contra-indicaties die alleen het gevolg zijn van een vluchtsituatie niet tegen te werpen bij de toepassing van het jongvolwassenenbeleid. Verder volgt uit dezelfde uitspraak van de Afdeling dat de minister het zelfstandig worden van een meerderjarig kind als gevolg van een vluchtsituatie in nareiszaken alleen mag tegenwerpen als het kind zich zelfstandig en moeiteloos kan handhaven. In reguliere gezinsherenigingszaken kan dit van belang zijn door bij de beoordeling rekening te houden met de vluchtachtergrond en inzicht te geven in de mate van zelfstandigheid van het meerderjarig kind.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat referent en zijn moeder gedwongen van elkaar zijn gescheiden, omdat referent is gevlucht uit Syrië in 2018. Referent heeft na zijn vlucht uit Syrië twee jaar in Turkije verbleven en heeft daarna besloten om door te reizen naar Nederland. Het langdurig verblijven in een doorreisland kan volgens Werkinstructie 2020/16 een contra-indicatie zijn dat referent niet langer met zijn moeder in gezinsverband
samenleeft. De rechtbank is van oordeel dat de minister deze omstandigheid aan referent kon tegenwerpen.
7.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister heeft kunnen constateren dat referent niet enkel door de vluchtsituatie zelfstandig is geworden. Hoewel de minister in het bestreden besluit inderdaad ten onrechte opmerkt dat in een reguliere nareiszaak geen betekenis kan worden toegekend aan de vraag of referent zich zelfstandig en moeiteloos kan handhaven, ziet de rechtbank tegelijkertijd dat in het bestreden besluit wel is getoetst in welke mate referent zich zelfstandig kan handhaven. De minister heeft daarbij terecht betrokken dat referent na het verlenen van zijn asielvergunning in 2021 in Nederland zelfstandig woont, werkt en een opleiding volgt en daarnaast een relatie heeft en deels in het onderhoud van zijn moeder voorziet. Gelet op het voorgaande heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is op referent en zijn moeder en dat daarom geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Of aan referent ook de voorwaarde had mogen worden tegengeworpen dat hij een eigen gezin heeft gevormd, hoeft daarom niet meer te worden besproken.
Jongvolwassenenbeleid referent en zijn zussen
8. Eisers voeren aan dat als wordt geoordeeld dat het jongvolwassenenbeleid van toepassing is bij het aannemen van familieleven tussen referent en zijn moeder, op basis van dit beleid ook moet worden vastgesteld dat er familieleven is tussen de moeder en de zussen van referent. Moeder is in dat geval de referent voor de zussen. Daarnaast voeren eisers aan dat het jongvolwassenbeleid ook los daarvan moet worden toegepast bij het vaststellen van familieleven tussen referent en zijn zussen. Zij zijn allen jongvolwassenen en uit Europese rechtspraak3 volgt dat er dan niet moet worden gekeken naar bijkomende elementen van afhankelijkheid.
9. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Aangezien de minister het jongvolwassenenbeleid niet hoefde toe te passen bij referent en moeder, hoeft dit ook niet bij zussen en moeder, als het ware moeder referent zou zijn. Voor zover eisers aanvoeren dat het jongvolwassenenbeleid ook van toepassing is op referent en zijn zussen onderling, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is. Het jongvolwassenenbeleid ziet op familieleven tussen meerderjarige kinderen en hun ouder(s) en niet op broers en zussen onderling. Uit de door eisers aangehaalde Europese rechtspraak valt dit ook niet af te leiden. Voor het vaststellen van familieleven tussen referent en zijn zussen, zijnde meerderjarigen buiten het kerngezin, moet dan ook worden gekeken naar bijkomende elementen van afhankelijkheid.4
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
10. Eisers voeren aan dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen hen en referent.
11. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit gemotiveerd heeft aangegeven waarom geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De enkele stelling van eisers in beroep dat die er wel zijn, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. van Rossum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. Uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.
2 Uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2145.
3 Uitspraak van het EHRM van 6 april 2010 ( [persoon1] en [persoon2] tegen Turkije), ECLI:CE:ECHR:2010:0406JUD000469403, punt 19 en de uitspraak van het EHRM van 18 februari 1991 ( [persoon3] tegen België), ECLI:CE:ECHR:1991:0218JUD001231386, punt 9 en 36, en de uitspraak van het EHRM van 20 december 2011 ( [Persoon4] tegen het Verenigd Koninkrijk), ECLI:CE:ECHR:2011:1220JUD000622210, punt 32.
4 Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
01 september 2025

Documentcode: [Documentcode]