ECLI:NL:RBDHA:2025:18035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.26438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaalde asielaanvraag van een Syrische familie met medische omstandigheden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een Syrische vrouw, die op 4 juli 2024 samen met haar kinderen een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 13 juni 2025 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres en haar kinderen internationale bescherming genieten in Frankrijk. De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit van de minister. De rechtbank stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van de kinderen niet in de afweging zijn meegenomen en dat de psychische problemen van eiseres en haar kinderen niet voldoende zijn onderbouwd in het bestreden besluit. De rechtbank draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.26438

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [v-nummer 1] ,
mede namens haar kinderen:
[naam 2] ,V-nummer: [v-nummer 2] ,
[naam 3] ,V-nummer: [v-nummer 3] ,
[naam 4] ,V-nummer: [v-nummer 4] ,
[naam 5], V-nummer: [v-nummer 5] ,
allen van Syrische nationaliteit,
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres. Zij heeft op
4 juli 2024 mede namens haar kinderen een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 13 juni 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] , omdat eiseres en haar kinderen internationale bescherming genieten in Frankrijk.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025, samen met het verzoek om voorlopige voorziening [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Ook is een tolk verschenen. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar herhaalde asielaanvraag. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiseres heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 30 november 2022 ook op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak van 6 februari 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam het beroep van eiseres tegen dit besluit gegrond verklaard en de staatssecretaris (nu: de minister) opgedragen om in een nieuw besluit alsnog te motiveren waarom de belangen van de kinderen geen afbreuk doen aan de band met Frankrijk en waarom het ondanks de situatie waarin ze daar verkeerden nog steeds redelijk zou zijn van hen te vergen dat zij naar dat land terugkeren. [3] De Afdeling [4] heeft het hoger beroep van de staatssecretaris bij uitspraak van 15 december 2023 [5] gegrond verklaard en geconcludeerd dat de staatssecretaris zich na weging van alle belangen niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een zodanige band met Frankrijk dat het redelijk is om van eiseres en haar kinderen te verwachten dat zij daar hun rechten als statushouders effectueren. In deze uitspraak heeft de Afdeling in r.o. 4.2. onder meer overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft betoogd dat de rechtbank te veel gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat eiseres en haar kinderen in Nederland op afstand van de vader van de kinderen kunnen blijven. De Afdeling heeft daarbij mede van belang geacht dat eiseres geen stukken heeft overgelegd om de gestelde hiermee samenhangende psychische problemen van de kinderen aannemelijk te maken.
4.1.
Op 4 juli 2024 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 4 juli 2024 heeft de minister een zogenoemd 3.1 Vb [6] besluit genomen, waarbij is geoordeeld dat de geplande overdracht van eiseres aan Frankrijk op 5 juli 2024 niet achterwege blijft. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen om de behandeling van het bezwaar in Nederland te mogen afwachten. Bij uitspraak van 4 juli 2024 [7] is dit verzoek toegewezen.
4.2.
In het nu bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het 3.1 Vb besluit ongegrond verklaard en de herhaalde asielaanvraag van eiseres opnieuw niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw omdat eiseres en haar kinderen internationale bescherming genieten in Frankrijk.
Medische omstandigheden
5. Eiseres doet een beroep op artikel 3 van het EVRM [8] . Ze wijst op de problemen die kunnen ontstaan omdat zij en haar kinderen niet op gelijke wijze de noodzakelijke behandeling kunnen ontvangen in Frankrijk zoals in Nederland. Eiseres verwijst naar een brief van de behandelaren van haar en haar kinderen, waarin ook de behandelaren erop wijzen dat het van groot belang is dat eiseres en haar kinderen in Nederland behandeld worden. In het bestreden besluit heeft de minister overwogen dat de enkele stelling dat een terugkeer naar Frankrijk niet in het belang van de kinderen is, van onvoldoende gewicht is voor een ander oordeel. Eiseres vindt het bestreden besluit op dit punt onvoldoende onderbouwd, omdat zij deze stelling wel degelijk heeft onderbouwd met een rapport van Defence for Children en een brief van de behandelaren.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres en haar kinderen in Frankrijk internationale bescherming genieten. Het gaat in dit geval om de vraag of de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres en haar kinderen een zodanige band met Frankrijk hebben dat het voor hen redelijk zou zij om daarheen te gaan en of hij daarbij alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken en afgewogen, waaronder de fundamentele belangen van de kinderen.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in deze procedure met een brief van de behandelaren heeft onderbouwd dat zowel bij haar als bij haar kinderen sprake is van psychische problematiek die samenhangt met hetgeen zij in Frankrijk hebben meegemaakt. De behandelaren van eiseres en haar kinderen geven in hun brief aan dat een verplaatsing van Nederland naar Frankrijk de klachten zal doen verergeren, aangezien de klachten van eiseres en haar kinderen direct gerelateerd zijn aan hun trauma’s die daar hebben plaatsgevonden. Het lijkt de behandelaren, gezien het huidige psychiatrische toestandsbeeld, zeer onwenselijk dat eiseres en haar kinderen terug zouden moeten keren naar Frankrijk. Hun klachten zullen daar zeer waarschijnlijk verder gaan toenemen, waardoor de kans op verdere en zwaardere psychiatrische schade bij eiseres en haar kinderen groot is. Ook geven de behandelaren aan dat de Evenaar specifieke psychiatrische behandeling biedt met als kenmerk dat de context van de patiënt integraal onderdeel uitmaakt van de behandeling. Dit type zorg is volgens de behandelaren noodzakelijk voor eiseres en haar kinderen. In Frankrijk ontbreekt deze context in de vorm van de familie en een zorgnetwerk.
5.3.
In de eerdergenoemde uitspraak van 15 december 2023 heeft de Afdeling erop gewezen dat de samenhang tussen de gestelde psychische problemen en hetgeen eiseres en haar kinderen in Frankrijk hebben meegemaakt, niet met stukken is onderbouwd. In deze procedure ligt die onderbouwing van de psychische problemen er wel, maar gaat de minister hier in het voornemen en het bestreden besluit niet op in. De minister is niet ingegaan op de bijzondere omstandigheden die de behandelaren van de GGZ in hun brief hebben beschreven. In het voornemen stelt de minister enkel dat met deze brief van de behandelaren van de GGZ niet is aangetoond dat in Frankrijk de benodigde behandeling niet ook beschikbaar is. Daarnaast stelt de minister zich op het standpunt dat het met betrekking tot de mentale omstandigheden voor eiseres en haar kinderen in beginsel op haar weg ligt allereerst in Frankrijk hulp te vragen en eventueel te klagen bij de betreffende instanties als de benodigde hulp niet geboden wordt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich met deze motivering niet op het standpunt kunnen stellen dat eiseres en haar kinderen een zodanige band met Frankrijk hebben dat het redelijk voor hen zou zijn om daarheen te gaan.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat de minister het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb [9] niet deugdelijk heeft gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De minister heeft de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal de minister daarom opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [10] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zaak NL25.26439.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.ECLI:NLRVS:2023:4685.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
9.Algemene wet bestuursrecht.
10.Besluit proceskosten bestuursrecht.