Overwegingen
1. Verweerder heeft eiser in bewaring gesteld om de uitzetting naar Tunesië te verzekeren.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij op een onjuiste grondslag is opgehouden en dat de daarom te verrichten belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Verder stelt eiser dat artikel 8 EVRM meebrengt dat een lichter middel had moeten worden opgelegd. Eiser heeft een dochtertje die in Italië woont met de vrouw met wie eiser formeel gehuwd is maar feitelijk geen relatie en contact meer heeft. Ook heeft eiser een vriendin in Zwitserland die, zo heeft eiser ter zitting gesteld, in verwachting is van zijn kind. Eiser heeft bovendien geen strafrechtelijke antecedenten en ook dit had een reden moeten zijn om eiser niet in bewaring te stellen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gekozen grondslag voor de ophouding juist is omdat de identiteit van eiser blijkt uit de door de Duitse autoriteiten verstrekte LP. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eiser de gestelde relatie met zijn vriendin in Zwitserland en vrouw in Italië niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft verder gesteld dat eiser op dit moment geen contact heeft met zijn kind en bovendien heeft verklaard dat eiser en zijn vrouw en kind bewust de relatie hebben verbroken en zich ook bewust in andere lidstaten van de Unie hebben opgehouden om zo meer kans op een verblijfsvergunning te verkrijgen.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt hiertoe als volgt.
6. De rechtbank overweegt dat de grondslag van de ophouding onjuist is omdat het vaststellen van de identiteit geschiedt op grond van authentieke identiteitsdocumenten en daarvan geen sprake is. Dat de Duitse autoriteiten een LP verstrekken en verweerder eiser overneemt van de Duitse autoriteiten en vooralsnog uitgaat van de op de LP vermelde gegevens betekent niet dat verweerder hiermee deze gegevens heeft ‘vastgesteld’. Dat verweerder nu zelf geen nader onderzoek gaat doen naar de identiteit van eiser maar volstaat met de aanvraag van een LP bij de Tunesische autoriteiten maakt dit niet anders. Verweerder heeft bovendien om het onttrekkingsrisico te onderbouwen als grond opgevoerd da eiser niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit en dit verhoudt zich niet met de ophoudingsgrondslag. Dit betekent dat er een gebrek aan de ophouding kleeft. De rechtbank verricht daarom een belangenafweging en bepaalt dat die in het voordeel van verweerder uitvalt. Uit het dossier blijkt dat eiser ook op de juiste grondslag had kunnen worden opgehouden en verweerder heeft geen andere of meer bevoegdheden jegens eiser aangewend ten gevolge van de onjuiste ophoudingsgrondslag. Eiser heeft dus simpel gezegd ‘geen last’ ondervonden van de onjuiste ophoudingsgrondslag. De belangen van verweerder zijn groot om eiser in bewaring te kunnen houden om de uitzetting te kunnen effectueren. Eiser verblijft geruime tijd in verschillende lidstaten van de Unie zonder rechtmatig verblijf te hebben (gehad) en eiser heeft ook niet te kennen gegeven zijn verblijf te willen regulariseren terwijl eiser ook heeft verklaard niet te willen terugkeren naar Tunesië. De rechtbank heft de maatregel dus ook niet op in verband met dit gebrek in de ophouding maar zal, gelet op de Afdelingsjurisprudentie, een proceskostenveroordeling uitspreken.
7. De grond dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel slaagt niet. Eiser heeft het onttrekkingsrisico niet betwist en de rechtbank, stelt na de ambtshalve beoordeling hiervan, vast dat de 4 opgevoerde zware gronden feitelijk juist zijn en afdoende zijn gemotiveerd, zodat de 3 opgevoerde lichte gronden geen bespreking behoeven. Eiser heeft verklaard niet terug te willen keren naar Tunesië, maar ofwel naar Italië te willen vertrekken ofwel terug te keren naar Zwitserland. Uit deze verklaringen en het onttrekkingsrisico blijkt genoegzaam dat het opleggen van een lichter middel niet tot de terugkeer van eiser naar Tunesië zal leiden. Dat de maatregel onevenredig bezwarend zou zijn is niet gesteld en ook niet gebleken. Voor zover eiser naar voren heeft gebracht dat hij geen strafrechtelijke antecedenten heeft ontgaat de rechtbank de relevantie hiervan. De bewaringsmaatregel is een administratieve maatregel die, in het geval van eiser, de terugkeer naar zijn land van herkomst moet verzekeren en heeft geen punitief karakter. Of eiser strafrechtelijke antecenten heeft is niet relevant voor de te toetsen maatregel. Eiser valt onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 en heeft een terugkeerverplichting waaraan hij niet uit eigen beweging voldoet, er is sprake van een onttrekkingsrisico en een lichter middel volstaat niet om de terugkeer te effectueren.
8. De grond dat er een gebrek aan de ophouding kleeft slaagt. De overige beroepsgronden slagen niet. De rechtbank overweegt in het kader van het ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek van de bewaringsmaatregel voorts het navolgende.
(Ambtshalve) Adrar-controle
9. Het Hof heeft in het arrest Adrar van 4 september 2025 (arrest van het Hof van 4 september 2025 in de zaak Adrar, GB tegen de Minister van Asiel en Migratie, C-313/25 PPU, ECLI:EU:C:2025:647) voor recht verklaard dat de bewaringsrechter verplicht is om zo nodig ambtshalve na te gaan of het beginsel van non-refoulement en/of het belang van het kind en het familie- en gezinsleven, bedoeld in respectievelijk artikel 5, onder a) en b), van richtlijn 2008/115, zich verzetten tegen de verwijdering. De rechtbank merkt op dat in deze verklaring voor recht weliswaar niet is benoemd dat de bewaringrechter ook zo nodig ambtshalve moet nagaan of de gezondheidstoestand van de in bewaring gestelde vreemdeling zich verzet tegen de verwijdering, maar dat het evident is, gelet op de nadere precisering in dit arrest van richtlijn 2008/115, dat de verplichting voor de bewaringsrechter ziet op alle in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen.
10. Artikel 5 van richtlijn 2008/115 bepaalt dat bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn rekening moet worden gehouden met het belang van het kind, het familie- en gezinsleven, de gezondheidstoestand van de betrokken derdelander en dat het beginsel van non-refoulement moet worden geëerbiedigd. De bewaringsrechter is dus verplicht om te controleren of deze belangen en dit beginsel aan de uitvoering van het terugkeerbesluit in de weg staan. Indien de vreemdeling vanwege deze belangen en/of het beginsel van non-refoulement niet kan worden verwijderd, ontbreekt het zicht op uitzetting. Indien het zicht op uitzetting ontbreekt, kan de maatregel niet strekken tot de verwijdering en is de bewaring onrechtmatig en zal de rechtbank de maatregel opheffen en deze derdelander in vrijheid stellen. Dat het Hof in de verklaring voor recht in het arrest Adrar niet heeft betrokken dat de bewaringsrechter ook zo nodig ambtshalve moet nagaan of de gezondheidstoestand van de derdelander in de weg staat aan de uitvoering van het terugkeerbesluit, is gelegen in de feiten en omstandigheden in de procedure waarin de prejudiciële vragen zijn gesteld. In die procedure bestonden de relevante artikel 5-belangen alleen uit het belang van het kind en het privéleven (verwijzingsuitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7570 en einduitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16727). 11. De rechtbank heeft in de onderhavige procedure ambtshalve een zogenoemde ‘Adrar-controle’ uitgevoerd en partijen ter zitting gewezen op haar verplichting die volgt uit artikel 5 van richtlijn 2008/115 en heeft de door eiser in het bewaringsgehoor afgelegde verklaringen en de overige relevante stukken benoemd en partijen in de gelegenheid gesteld om hierover een standpunt in te nemen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement niet in de weg staan aan de verwijdering.
12. Verweerder heeft eiser in bewaring gesteld om de uitzetting naar Tunesië te verzekeren. De grondslag voor de maatregel is het terugkeerbesluit dat op 29 oktober 2024 als besluitonderdeel van een afwijzende meeromvattende beschikking in de asielprocedure is vastgesteld. Dit terugkeerbesluit behelst een inhoudelijke beoordeling van het refoulementrisico en is definitief geworden. In het bewaringsgehoor is eiser gevraagd of hij zal voldoen aan zijn terugkeerverplichting. Eiser heeft hierop aangegeven niet mee te zullen werken omdat hij ‘meer kansen’ heeft in Nederland en anders ‘een kans’ wil krijgen in Italië. Uit de door eiser in het bewaringsgehoor en vertrekgesprek afgelegde verklaringen blijkt niet dat hij vreest om na terugkeer in een 3 EVRM-situatie te geraken. Ook ter zitting heeft eiser dit niet verklaard en uit het dossier en de algemene openbare informatie over het land van herkomst blijkt niet dat er een refoulementrisico dreigt. De rechtbank stelt dan ook vast dat het beginsel van non-refoulement niet in de weg staat aan de verwijdering van eiser naar Tunesië.
13. Eiser heeft in zijn bewaringsgehoor tevens verklaard dat hij drie jaar door Europa heeft gereisd maar nimmer rechtmatig verblijf heeft gehad. Eiser stelt een kind te hebben dat op 17 juli 2023 is geboren, in Italië bij haar moeder woont en dat hij ‘op papier’ nog gehuwd is met de moeder van dit kind. Tevens heeft eiser verklaard dat hij en de moeder van het kind in Tunesië 6,5 jaar een relatie hebben gehad die in Europa nog 2 jaar heeft voortgeduurd en dat zij samen in Zwitserland en Duitsland hebben verbleven maar daar problemen hebben ondervonden en de relatie hebben beëindigd. Eiser heeft thans een vriendin die in Zwitserland woont en die wenst dat eiser zich bij haar voegt en tegen eiser heeft gezegd dat zij bereid is met hem te trouwen en zo ‘papieren voor eiser te regelen’. Eiser heeft in het bewaringsgehoor aangegeven niet goed te weten wat hij wil, ofwel “naar Zwitserland gaan en met zijn vriendin een kind krijgen”, of wel “naar zijn ex-partner in Italië te gaan omdat hij veel van haar houdt” en dat hij daarom “een dilemma heeft” en dat zijn relatie met zijn vriendin niet serieus is. Eiser heeft verklaard altijd aan zijn dochter te denken, een tattoo in zijn nek van haar te hebben en bij zijn dochter te willen zijn als zij ouder wordt. Eiser heeft ter zitting deze tattoo getoond en heeft overigens verklaard dat zijn vriendin die in Zwitserland woont zwanger is van zijn kind.
14. De rechtbank stelt vast dat uit het bewaringsgehoor blijkt dat verweerder zich realiseert dat hij moet nagaan of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en het beginsel van non-refoulement aan de verwijdering in de weg staan. Eiser is gevraagd naar zijn houding ten aanzien van terugkeer naar Tunesië en eiser is daardoor uitdrukkelijk in staat gesteld om aan te geven of hij vreest voor een 3 EVRM-situatie. Eiser is bevraagd over zijn familie- en privéleven, zijn gezondheid en zijn omgang met zijn kind. Al deze vragen stellen verweerder in staat om te voldoen aan zijn artikel 5 van richtlijn 2008/115-verplichtingen bij het opleggen van de maatregel. De rechtbank overweegt dat in het vertrekgesprek dat op 19 september 2025 heeft plaatsgevonden ook goed is doorgevraagd en de persoonlijke omstandigheden van eiser in relatie tot verkrijgen van rechtmatig verblijf uitgebreid zijn besproken. De regievoerder heeft eiser gevraagd “waarom terugkeer naar Tunesië geen optie is en of er, naast hetgeen reeds door de IND is beoordeeld sprake is van feiten en omstandigheden waardoor hij niet terug kan naar Tunesië.” De rechtbank overweegt dat het stellen van deze vraag de kern is van de verplichtingen die voor verweerder uit artikel 5 van richtlijn 2008/115 voortvloeien. Verweerder heeft een terugkeerbesluit vastgesteld en door het stellen van deze vraag in het vertrekgesprek, vergewist verweerder zich in deze fase van de terugkeerprocedure ervan of er omstandigheden zijn die in de weg staan aan het uitvoeren van het terugkeerbesluit. Verweerder realiseert zich dus dat dit een voortdurende beoordeling vergt. Indien immers na het vaststellen van het terugkeerbesluit of na het opleggen van de bewaringsmaatregel er een zodanige wijziging van feiten en omstandigheden plaatsvindt dat moet worden geconcludeerd dat het beginsel van non-refoulement en/of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen in de weg staan aan de verwijdering, bestaat er niet langer zicht op uitzetting en dient de maatregel te worden opgeheven. Door dergelijke vragen te stellen in het bewaringsgehoor en vertrekgesprekken, stelt verweerder de rechtbank in staat om ter zitting te controleren of het terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd.
15. Eiser heeft ter zitting zijn verklaringen over zijn kind en familie- en privéleven herhaald en aanvullend verklaard dat zijn vriendin die in Zwitserland woont zwanger is van zijn kind. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de verklaringen van eiser over zijn ex-partner en zijn vriendin niet geloofwaardig zijn omdat hiervoor elke onderbouwing ontbreekt. Verweerder acht wel geloofwaardig dat eiser de vader van een jong kind is en dat dit kind in Italië verblijft. De rechtbank merkt op dat eiser in een eerdere procedure een document hiervan heeft getoond. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser zijn overige verklaringen over contacten met zijn ex-partner, tevens moeder van hun kind en contacten met een in Zwitserland wonende vriendin die zwanger zou zijn niet heeft onderbouwd. Ook indien eiser al deze verklaringen wel zou hebben onderbouwd, heeft te gelden dat het belang van het kind en het familie- en privéleven niet aan de weg staan aan de uitvoering van het terugkeerbesluit. Eiser heeft na de geboorte van zijn kind geen verklaringen hierover afgelegd in de asielprocedure die hij daarna heeft doorlopen. Na de afwijzing van een claimverzoek heeft verweerder op 3 oktober 2024 besloten de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen. Eiser was dus in de gelegenheid om in die procedure naar voren te brengen dat er geen terugkeerbesluit mag worden vastgesteld vanwege het belang van zijn kind. Eiser heeft bovendien verklaard inmiddels met een andere vrouw die in Zwitserland woont een relatie te zijn aangegaan. Eiser heeft, blijkens zijn eigen verklaringen, voorafgaand aan de inbewaringstelling geen noemenswaardige contacten met zijn kind gehad en draagt geen financiële en andere zorg voor dit kind. Indien eiser wordt verwijderd naar Tunesië heeft dat geen gevolgen voor dit kind. In de meeromvattende beschikking van 29 oktober 2024, dat het terugkeerbesluit dat de grondslag voor de bewaring is omvat, is geen inreisverbod uitgevaardigd. In deze beschikking is gemotiveerd dat wordt afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod omdat eiser verklaard heeft dat hij een dochter heeft (die op dat moment in Duitsland verbleef) en hiervan een document heeft getoond. Weliswaar heeft een kind in beginsel recht op omgang met beide ouders. Deze beide ouders hebben echter kennelijk besloten dat er geen omgang is tussen eiser en dit kind. Het kind zal -simpel gezegd- niet merken dat eiser wordt verwijderd naar Tunesië. Eiser heeft niet gesteld dat hij voornemens was om contact te zullen gaan onderhouden indien hij niet in bewaring was gesteld en eiser heeft ook geen verklaring van de moeder van dit kind overgelegd waaruit een dergelijk voornemen blijkt. Na terugkeer naar Tunesië zal eiser, doordat geen inreisverbod is uitgevaardigd, onmiddellijk in staat zijn om toestemming te vragen aan de Italiaanse autoriteiten voor inreis en om een verblijfsvergunning kunnen verzoeken. De rechtbank overweegt dat de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de ‘Adrar-controle’ dus wezenlijk verschillen van de feiten en omstandigheden die aan de orde waren in de procedure die tot het arrest Adrar hebben geleid. Ten aanzien van de gestelde relatie met een vriendin in Zwitserland wijst de rechtbank er op dat eiser heeft verklaard niet te weten of hij wil terugkeren naar haar en dat de relatie met haar niet serieus is. Eiser heeft ter zitting verklaard dat deze vrouw zwanger is van zijn kind maar heeft desgevraagd aangegeven liever naar Italië te gaan. De rechtbank concludeert dan ook dat het beginsel van non-refoulement en/of het belang van het kind en het familie- en gezinsleven, bedoeld in respectievelijk artikel 5, onder a) en b), van richtlijn 2008/115, zich niet verzetten tegen de verwijdering. Eiser heeft verklaard geen medische problemen te hebben, zodat ook zijn gezondheid zich niet verzet tegen de terugkeer naar Tunesië. Het op 29 oktober 2024 vastgestelde terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd en de bewaring is gerechtvaardigd om deze terugkeer voor te bereiden en de verwijderingsprocedure uit te voeren.
16. De rechtbank heeft een gebrek in de ophouding vastgesteld. De overige beroepsgronden slagen niet. Uit het ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek van de maatregel, waaronder begrepen de Adrar-controle, volgt niet dat de maatregel onrechtmatig is. De oplegging van de maatregel en het voortduren tot het sluiten van het onderzoek in deze procedure zijn rechtmatig. Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank spreekt een proceskostenveroordeling uit vanwege het gebrek in de ophouding en hanteert hierbij de standaardmatig toegekende punten en bedragen.
17. Beslist wordt als volgt.