ECLI:NL:RBDHA:2025:17988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
C/09/689749 / JE RK 25-1410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ontwikkelingsbedreiging van een minderjarige en de noodzaak van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 augustus 2025 een beschikking gegeven tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], geboren in 2008. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging bestaat voor [minderjarige], die te maken heeft met langdurige zorgen over haar sociale ontwikkeling, middelengebruik, traumaklachten en agressief gedrag. Ondanks meldingen van verbetering door de ouders, is er onvoldoende zicht op de thuissituatie, wat de noodzaak van een onafhankelijke hulpverleningsinstantie onderstreept. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Tijdens de zitting op 22 augustus 2025 zijn verschillende belanghebbenden gehoord, waaronder de ouders, de advocaat en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad onderschreven, maar ook de standpunten van de ouders gehoord, die zich verzetten tegen de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende zicht is op de situatie van [minderjarige] en dat de betrokkenheid van een onafhankelijke instantie noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling goedgekeurd en verklaard dat deze uitvoerbaar is bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/689749 / JE RK 25-1410
Datum uitspraak: 26 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter tot een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat van de ouders: mr. H. Franken.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 7 augustus 2025;
  • de reactie van de ouders op het raadsrapport ontvangen op 13 augustus 2025;
- het verweerschrift van de ouders met bijlagen van 15 augustus 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
  • de moeder;
  • de advocaat van de ouders;
- [naam 1] , namens de Raad;
  • [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • [naam 4] , kinderarts;
  • [naam 5] , stagiair van de advocaat als toehoorder.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een brief gestuurd. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft geschreven.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij haar moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad motiveert het verzoek als volgt. De Raad heeft grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Al op jonge leeftijd werd gezien dat [minderjarige] sociale problemen had en moeite had met emoties te herkennen. Er volgde een lange hulpverleningsgeschiedenis waarbij door verschillende instanties diagnoses zijn gesteld. Op dit moment heeft de Raad onder meer zorgen over haar middelengebruik (blowen en alcohol). Geprobeerd is om [minderjarige] op vrijwillige basis op te nemen met als doel te detoxen en behandeling te ondergaan. [minderjarige] heeft deze behandeling voortijdig afgebroken. De geboden ambulante begeleiding vanuit [zorginstantie 1] en [zorginstantie 2] is vervolgens gestopt en sindsdien is het [zorginstantie 1] niet meer gelukt om in contact te komen met [minderjarige] en de moeder. Momenteel is [minderjarige] bezig met een detoxproces in de thuissituatie. Dit gaat echter niet zonder slag of stoot: er zijn vele crisismeldingen en zorgmeldingen bij Veilig Thuis geweest, omdat in de thuissituatie sprake was van spanning en escalaties die gepaard gingen met verbaal en fysiek geweld. Daarnaast heeft de Raad zorgen over het feit dat [minderjarige] thuis op momenten wordt opgesloten met als doel geen middelen te gebruiken. Volgens de moeder is dit opsluiten gebaseerd op een afspraak die met [minderjarige] is gemaakt en gaat de deur alleen op slot als [minderjarige] last heeft van hevige trek. De politie en hulpverlening geven echter aan dat [minderjarige] langere tijd wordt opgesloten, dat alle deuren in huis zijn afgesloten en dat [minderjarige] dan geen beschikking heeft over haar telefoon waardoor er geen contact met haar mogelijk is. De Raad merkt nog op dat zowel [zorginstantie 1] als kinderarts [naam 4] hebben aangegeven dat het zwaar en moeilijk is om in ambulant kader af te kicken en dat deze methode een kleinere kans op herstel geeft. Daarnaast is het detoxproces ook zwaar voor de gezinsleden. Zo krijgt het zusje van [minderjarige] veel mee van de escalaties. Verder zijn er zorgen over de gezinsdynamiek, de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] en de gezinsleden en is er bij [minderjarige] sprake van traumaklachten. Daarbij hebben de moeder en [minderjarige] een andere visie op de oorzaak van deze klachten: volgens de moeder komen deze voort uit nare ervaringen op seksueel gebied, maar [minderjarige] zelf heeft bij hulpverlening verteld dat de klachten voortkomen uit ruzies en de relatie met haar moeder. Verder verschilt de moeder met de hulpverlening van mening over wat passende hulp is voor [minderjarige] . Hulp die eerst passend is volgens het gezin, zoals [kliniek] , wordt na enkele dagen al niet meer passend gevonden. Ook is het vertrouwen van de ouders en [minderjarige] in de hulpverlening geschaad. Hierdoor zijn eerdere hulpverleningstrajecten gestagneerd en uiteindelijk helemaal gestopt. Er is dan ook nog steeds geen hulp ingezet en de hulpverlening heeft op dit moment ook geen zicht op de situatie van [minderjarige] en het gezin. De moeder voert de regie in het proces, waardoor het lastig is om te achterhalen wat [minderjarige] en de vader vinden van de situatie. De vader stelt zich vooral afwachtend op. De moeder heeft veel vertrouwen in de hulp vanuit [zorginstantie 3] . [minderjarige] krijgt daar, naast EMDR-behandeling, medicatie voorgeschreven. De Raad is echter bezorgd dat [minderjarige] medicatie krijgt zonder dat er eerst deugdelijk onderzoek is gedaan en een diagnose is gesteld. Het lijkt erop dat moeder iedere andere visie op de behandeling van [minderjarige] dan de hare ziet als een aanval op haar verantwoordelijk ouderschap, hetgeen bij haar weerstand oproept. Moeders wantrouwende houding richting hulpverleners en haar gevoel dat hulpverlening tegen hen is zullen [minderjarige] in verwarring brengen. Ook het opstarten en voortijdig afbreken van verschillende hulptrajecten schaadt haar vertrouwen in behandelaars. De ouders lijken op een andere manier naar de zorgen te kijken dan de Raad, de politie en Veilig Thuis. Het gezin wil met rust gelaten worden en geen verdere bemoeienis van de hulpverlening. Behalve vanuit [zorginstantie 3] is er geen zicht meer op [minderjarige] . [zorginstantie 4] , [zorginstantie 2] en [zorginstantie 1] hebben het dossier gesloten nadat moeder niet langer wilde samenwerken. De Raad verzoekt om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en vindt dit een passende termijn, omdat er zicht moet komen op [minderjarige] en op wat zij nodig heeft, waarbij het van belang is om te kijken of de ingezette hulpverlening voldoende is of dat er nog andere hulpverlening ingezet moet worden. Daarnaast dient er gekeken te worden naar de gezinsdynamiek en de invloed die dit heeft op de ontwikkeling van [minderjarige] en, in het verlengde daarvan, naar de mogelijke inzet van systemische hulpverlening.
Ter zitting heeft de Raad aangevuld dat de ouders hebben aangegeven dat het goed gaat de laatste maand en dat [minderjarige] clean is. De Raad heeft echter geen zicht op de thuissituatie, omdat de raadsonderzoekers niet worden binnengelaten, niet met [minderjarige] kunnen spreken en dus niet kunnen nagaan of het daadwerkelijk beter gaat met [minderjarige] .

4.De standpunten

4.1.
Desgevraagd geeft de gecertificeerde instelling aan de door de Raad geuite zorgen te onderschrijven. De gecertificeerde instelling heeft echter wel twijfels over wat in het kader van een ondertoezichtstelling zal kunnen worden bereikt. Daarbij weegt mee dat er al sinds [minderjarige] jong is hulpverlening betrokken is en dat zij in december 17 jaar wordt, waardoor de horizon van een kinderbeschermingsmaatregel beperkt is. Bovendien is bereidheid tot samenwerking nodig om de benodigde hulpverlening in te kunnen zetten en het is de vraag of die bereidheid er in voldoende mate is. De gecertificeerde instelling benadrukt het belang van zowel individuele hulpverlening voor [minderjarige] als systemische hulp.
4.2.
Door de ouders is verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader geeft aan dat het afgelopen jaar roerig is geweest en in het teken stond van de zoektocht naar manieren om met de verslavingsproblematiek van [minderjarige] om te gaan, wat tot op de dag van vandaag uitdagend blijft. Ouders kregen te maken met verschillende hulpverleningsorganisaties, waarbij er veel wisselingen van medewerkers waren. Mede hierdoor kwam de hulpverlening onvoldoende van de grond. De ouders hadden juist de wens dat snel passende hulp zou worden geboden, omdat [minderjarige] steeds verder achteruitging. Inmiddels is [minderjarige] tien weken clean en is de harmonie binnen het gezin hersteld. De vader verblijft bij de moeder en de kinderen en ondersteunt waar mogelijk. Daarbij benadrukt hij dat er nog dagelijks gewerkt wordt aan verdere verbetering van de situatie. De ouders geven aan vooral weer naar rust te verlangen.
4.3.
De moeder geeft aan zeer tevreden te zijn met de betrokkenheid van kinderarts [naam 4] : hij ondersteunt en begeleidt het gezin. Vóór de ontregeling van [minderjarige] functioneerde het gezin goed. Inmiddels gaat het beter met [minderjarige] en ervaart de moeder dat er meer rust is binnen het gezin. Zij vreest dat een ondertoezichtstelling deze rust zal verstoren, omdat er opnieuw verschillende instanties betrokken zullen raken, wat veel energie vraagt. De moeder benadrukt dat er in het verleden al vele instanties bij het gezin betrokken zijn geweest, waardoor de ouders nu bewust afstand houden. Zij hebben nu zelf de benodigde hulp ingezet. Volgens de moeder is er bovendien veel onjuist vastgelegd in rapportages. Ook spreekt zij haar zorg uit over een mogelijke uithuisplaatsing. Verder geeft de moeder aan dat zij de zorg voor [minderjarige] samen met de vader draagt en dat daarnaast hulpverlening en lichaamsgerichte therapie is ingeschakeld. Met betrekking tot de door de Raad genoemde systeemtherapie merkt de moeder op dat dit wellicht op termijn mogelijk is, maar dat de problemen niet voortkomen uit systeemproblematiek. Tot slot geeft zij aan dat er binnen het gezin veel wordt gesproken over wat er is gebeurd.
4.4.
Desgevraagd bevestigt kinderarts [naam 4] dat de hulpverlening in eerste instantie niet goed op gang is gekomen. Sinds [minderjarige] echter passende behandeling ontvangt en de juiste medicatie gebruikt, blijft zij van de drugs af. Zij werkt goed mee aan de behandeling, protesteert niet, neemt de medicatie trouw in en reageert daar positief op. Kinderarts [naam 4] geeft verder aan geen opmerkingen te hebben over het gezin. Wel benadrukt hij dat er nog veel te doen is om [minderjarige] verder te laten herstellen. Momenteel volgt zij traumabehandeling. Zij ervaart echter nog veel druk van buitenaf waardoor zij in paniek kan raken. Volgens hem is het gezin niettemin op de goede weg. Hij voegt daaraan toe dat hij zicht heeft op het gezin en betrokken kan blijven indien aanvullende hulp nodig blijkt. Een ondertoezichtstelling acht hij niet bevorderlijk; het gezin heeft er volgens hem vooral baat bij dat de huidige positieve lijn wordt vastgehouden.
4.5.
De advocaat benadrukt dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] . [minderjarige] is inmiddels clean en het is dan ook de vraag welke concrete zorgen er nog zijn. De Raad stelt dat er sprake is van ernstige conflicten in het gezin, maar de ouders vragen zich af waarop de Raad deze conclusie baseert. De ouders vrezen dat verdere inmenging van hulpverleningsinstanties het gezin juist meer uit balans zal brengen, omdat dit veel tijd en energie zal vergen. Daarbij wijzen de ouders erop dat zij het afgelopen jaar zelf de problematiek van [minderjarige] hebben gesignaleerd en passende hulpverlening hebben ingezet. Volgens hen zal een ondertoezichtstelling niet bijdragen aan verbetering van de situatie binnen het gezin, maar juist averechts werken. Voor [minderjarige] zelf zal dit eveneens tot onrust leiden, aangezien zij heeft aangegeven een dergelijke maatregel niet te willen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . Al vanaf jonge leeftijd bestaan er zorgen over de sociale ontwikkeling van [minderjarige] . Zo heeft zij moeite met het herkennen en reguleren van emoties. Het afgelopen jaar zijn daar zorgen over haar middelengebruik (alcohol en drugs) bijgekomen, waarbij pogingen tot behandeling in een klinische setting voortijdig zijn afgebroken en dus niet hebben geleid tot een blijvende positieve verandering. Het detoxproces is vervolgens voortgezet in de thuissituatie. Volgens ouders verloopt dit proces tot op heden voorspoedig, maar omdat er nauwelijks zicht is op [minderjarige] en de gezinssituatie laat het zich niet goed beoordelen in hoeverre dit ook daadwerkelijk zo is. De situatie van [minderjarige] heeft geleid tot instabiliteit binnen het gezin, hetgeen blijkt uit de vele crisismeldingen waarin melding wordt gemaakt van escalaties met verbaal en fysiek geweld. Naast de zorgen rondom het middelengebruik spelen er bij [minderjarige] traumaklachten en problemen in de emotieregulatie waardoor zij regelmatig agressief gedrag laat zien. De ouders geven aan dat het momenteel beter gaat met [minderjarige] en het gezin, en dat [minderjarige] inmiddels clean is. De kinderrechter vindt het echter zorgelijk dat er geen structureel zicht is op de thuissituatie en de omstandigheden van [minderjarige] waardoor het zich niet goed laat beoordelen of het inderdaad beter gaat met [minderjarige] en het gezin. Zo heeft de Raad niet met [minderjarige] kunnen spreken om zich een beeld van haar (situatie) te kunnen vormen en haar visie te vernemen. Dat er zicht is op [minderjarige] en het gezin is des te belangrijker gezien de aard van haar verslavingsproblematiek en de waarschuwing van betrokken hulpverleners dat een detox thuis een verhoogd risico op terugval meebrengt. Verder verontrust het de kinderrechter dat er meerdere meldingen bij politie en Veilig Thuis zijn gedaan over conflicten binnen het gezin. De ouders hebben weliswaar hulp ingeschakeld (EMDR, yoga en begeleiding door kinderarts [naam 4] , die zo nodig kan ingrijpen), maar de kinderrechter merkt op dat deze hulp zich uitsluitend richt op [minderjarige] en niet op het systeem waar [minderjarige] deel van uitmaakt. De kinderrechter acht de betrokkenheid van een onafhankelijke hulpverleningsinstantie van groot belang, zodat er zicht komt op de thuissituatie, er gekeken kan worden of het daadwerkelijk beter gaat met [minderjarige] en of [minderjarige] en/of het gezin als geheel nog verdere ondersteuning nodig heeft.
De kinderrechter begrijpt dat de ouders weinig vertrouwen hebben in de hulpverlening, aangezien er de afgelopen periode veel verschillende instanties betrokken zijn geweest en er veel wisselingen hebben plaatsgevonden. Dit heeft hun vertrouwen in de hulpverlening begrijpelijkerwijs geschaad. Tegelijkertijd benadrukt de kinderrechter dat het van groot belang is dat de ouders zich, in het belang van [minderjarige] , maar ook in het belang van haar zusje, opnieuw proberen open te stellen voor de samenwerking met de hulpverlening. Alleen dan kan worden onderzocht welke aanvullende ondersteuning voor [minderjarige] , en mogelijk voor het gezin als geheel, wenselijk en noodzakelijk is.
5.3.
De ondertoezichtstelling is daarom in dit geval nodig. De kinderrechter stelt [minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 26 augustus 2025 tot 26 augustus 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025 door
mr. E.E. Schotte, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. Boogaarts als griffier,
en op schrift gesteld op 11 september 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 BW.