ECLI:NL:RBDHA:2025:17986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
09/059098-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen en invoer van cocaïne met veroordeling tot gevangenisstraf

Op 1 oktober 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne, het invoeren van ongeveer 1.000 kilogram cocaïne en het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van bijna negen maanden betrokken was bij deze criminele activiteiten. De verdachte heeft een beroep gedaan op psychische overmacht, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijwillig en weloverwogen heeft meegewerkt aan de criminele organisatie en dat er geen sprake was van dwang of bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de samenleving zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte beëindigd, maar het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen. De uitspraak is gedaan na een grondige beoordeling van de bewijsstukken en de verklaringen van de verdachte en de officier van justitie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/059098-24
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 16 januari 2025, 14 april 2025 (alle pro forma) en 17 september 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.W. Grift naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tenlastelegging is gewijzigd op de terechtzitting van 17 september 2025. De wijziging houdt onder andere in dat feit 3 is komen te vervallen. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Aan de verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd:
het in de periode van 1 december 2019 tot en met 8 augustus 2024 (mede)plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne;
het in de periode van 15 juli 2020 tot en met 15 september 2020 (mede)plegen van het binnen het Nederlands grondgebied brengen van ongeveer 1000 kilogram cocaïne;
4. het in de periode van 1 december 2019 tot en met 31 december 2020 witwassen van meerdere geldbedragen van in totaal € 600.000,-;
5. het in de periode van 1 april 2024 tot en met 8 augustus 2024 (mede)plegen van het binnen het Nederlands grondgebied brengen van ongeveer 200 kilogram cocaïne.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de pleegperiode voor het onder 1 ten laste gelegde feit 1 december 2019 tot en met 15 september 2020 betreft. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde, moet de verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen en kan de import van 55 kilogram cocaïne worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit kan worden bewezen verklaard, met dien verstande dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde voor zover dit ziet op de pleegperiode na 15 september 2020.
3.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 5
De rechtbank stelt vast dat op 8 augustus 2024 in een pand in Rotterdam onder andere in de buik van bevroren vissen, zakken met wit poeder zijn aangetroffen. Op de dozen waar de bevroren vissen in zaten, stond [bedrijf 1] B.V., het bedrijf van de verdachte, als afnemer van deze vissen en [bedrijf 2] N.V als leverancier. Uit het dossier volgt tevens dat [bedrijf 1] B.V. op 9 mei 2024 606 dozen vis heeft besteld bij deze leverancier. Deze vissen zijn op 31 juli 2024 ter opslag afgeleverd bij [bedrijf 3] B.V. en op 8 augustus 2024 in opdracht van de verdachte van [bedrijf 3] B.V. naar het voornoemde pand in Rotterdam gebracht. Ter plaatse is de witte substantie die werd aangetroffen in de vissen voorzien van een goednummer, maar uit het dossier volgt niet dat die substantie vervolgens indicatief of door het NFI is getest op cocaïne. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen dat er daadwerkelijk cocaïne in de bevroren vissen zat. Enkel de witte substantie die elders, verpakt in tassen en koffers, op de bewuste locatie is aangetroffen is positief op cocaïne getest, maar deze substantie kan niet worden gelinkt aan de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 5 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024033431 (Onderzoek Melisse/DHRAA23026), van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 2038, ongenummerd 36 pagina’s).
De rechtbank zal voor de feiten 1 en 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1 en 2:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 september 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 januari 2024 (p. 92-121, 124, 127-132, 134-147, 154-173);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 januari 2024 (p. 186-192);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 september 2024 (p. 750-762);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 oktober 2024 (p. 868-869);
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 juni 2024 (p. 342-349).
Ten aanzien van feit 4:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 september 2025, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik mij herken in de berichten van het Sky ECC-account dat door de politie aan mij is toegeschreven.
Het klopt dat ik “ [bijnaam 1] ” ben die in de Sky ECC berichten wordt genoemd.
Het klopt dat er een moment is geweest dat ik € 600.000,- bij mij heb gehad. U vraagt mij hoe ik dat ontving. Alles door elkaar, briefjes van € 10,-, € 20,- of € 50,- kreeg ik bijvoorbeeld in een kartonnen doos op verschillende momenten.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 januari, voor zover inhoudende (p. 100):
Chat tussen TK4O86 ( [bijnaam 1] ) en D75AD1 ( [bijnaam 2] ).
Datum en tijdstip
Chatnaam
Verzender
Bericht
2020-02-13 15:18:36
D75AD1, TK4O86
D75AD1/ [bijnaam 2]
Normaal zou jij ons moeten laten weten als je en mail hebt ontvangen en niet andersom je hebt borg van 100k ontvangen en we zouden nu echt willen gaan starten.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 januari 2024 (p. 197, 201, 204, 206-207);
Gesprek tussen: GADPL0 ( [bijnaam 2] ) en TK4O86 ( [bijnaam 1] )
2020-09-16 13:04:09
GADPL0, TK4O86
GADPL0/
[bijnaam 2]
Voorschot 100
Vandaag 200 En 300 brengt [bijnaam 3] jou
2020-09-16
19:32:36
GADPL0, TK4O86
GADPL0/
[bijnaam 2]
200k ook ontvangen toch?
2020-09-17
07:04:59
GADPL0, TK4O86
TK4O86/
[bijnaam 1]
Yes
2020-10-01
08:01:51
GADPL0, TK4O86
TK4O86/
[bijnaam 1]
Krijg nu 50 klopt dit
2020-10-01
08:21:27
GADPL0, TK4O86
GADPL0/
[bijnaam 2]
Gm ja klopt weekend of volgende week Derest
2020-10-19
14:41:58
GADPL0, TK4O86
TK4O86/
[bijnaam 1]
Is het al gelukt om bij [bijnaam 3] te krijgen
2020:10:19
14:42:46
GADPL0, TK4O86
GADPL0/
[bijnaam 2]
Hij komt vroeg bij jou
2020:10:19
14:42:52
GADPL0, TK4O86
GADPL0/
[bijnaam 2]
Hij heb dan alles bij
Gesprek tussen: AJ3NRH ( [bijnaam 3] ) en TK4O86 ( [bijnaam 1] )
2020-10-18
12:06:28
AJ3NRH, TK4O86
AJ3NRH/
[bijnaam 3]
Ok vriend.
Ik meld je als ik het heb.
2020-10-19
14:54:25
AJ3NRH, TK4O86
AJ3NRH/
[bijnaam 3]
Ontvangen vriend
2020-10-19
15:36:18
AJ3NRH, TK4O86
AJ3NRH/
[bijnaam 3]
Kan je me tegemoet rijden. Ik moet ook afgeven in Roosendaal Dan kan ik gelijk door
2020-10-19
15:49:38
AJ3NRH, TK4O86
AJ3NRH/
[bijnaam 3]
Top. Zie je straks.
2020-10-19
18:34:44
AJ3NRH, TK4O86
AJ3NRH/
[bijnaam 3]
Goed kijken vriend. Ik heb jouw nageteld.
2020-10-19
18:35:14
AJ3NRH, TK4O86
AJ3NRH/
[bijnaam 3]
500 tjes zitten er tussen. Dat is ook 10.
Gesprek tussen: GADPL0 ( [bijnaam 2] ) en TK4O86 ( [bijnaam 1] )
2020-10-19 18:44:41
GADPL0, TK4O86
GADPL0/
[bijnaam 2]
Je hebt ontvangen ?
2020-10-20
06:36:06
GADPL0, TK4O86
GADPL0/
[bijnaam 2]
Yes thanks
3.5
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 4
Witwassen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte weliswaar het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag heeft ontvangen, maar dat hij geen andere keuze had dan het bedrag in ontvangst te nemen. Bovendien heeft de verdachte het bedrag weer aan de organisatie moeten teruggeven. Daarmee is volgens de raadsman van opzetwitwassen geen sprake geweest.
De rechtbank overweegt dat wat de raadsman naar voren heeft gebracht er niet aan afdoet dat de verdachte wist dat de ontvangen geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte ontkent dat ook niet. Hij heeft verklaard dat hij vanaf dag één wist dat de gang van zaken “geen zuivere koffie” was. Zijn stelling dat hij de bedragen op een later moment heeft moeten terugbetalen, wat daarvan op zichzelf beschouwd ook zij, maakt ook niet dat van (opzet)witwassen geen sprake is geweest.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in of omstreeks de periode van
20december 2019 tot en met
15 september 2020te Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, en
- het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en
- het opzettelijk vervaardigen van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen
engelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door via SkyECC met een of meer medeverdachten
- afspraken te maken over het bestellen, betalen, invoeren, leveren, vervoeren en verkopen van twee, althans een of meer testcontainers met een deklading (van blikjes tonijn), en
- afspraken te maken over het bestellen, betalen, invoeren, leveren en vervoeren van een of meer containers met een deklading (blikjes tonijn) bevattende een grote hoeveelheid cocaïne, en
- afspraken te maken over het gebruik en beschikbaar stellen van het bedrijf ( [bedrijf 1] B.V.) van verdachte voor het bestellen, betalen, ontvangen, (tijdelijk) opslaan en doorvoeren van die containers met lading, en
- elkaar, althans de medeverdachten op de hoogte te brengen van het in ontvangst nemen van contante geldbedragen (om die containers met lading te betalen), en
- doorlopend informatie te delen over de status van de bestellingen, betalingen, vervoer en levering van die containers, en
- foto’s te delen over de offertes, facturen, transacties, (dek)ladingen en (blokken) cocaïne;
2
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2020 tot en met 15 september 2020 te
Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, opzettelijk
- binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en
- heeft bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en
vervoerd, en
- opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1.000 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij in of omstreeks de periode van
20december 2019 tot en met 31 december 2020, te
Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland, een geldbedrag van in totaal ongeveer 600.000 euro heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten een beroep op psychische overmacht toekomt en dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten en een beroep op psychische overmacht niet slaagt.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de verdachte dat mannen hem bij zijn bedrijf hebben opgezocht en hem vervolgens gedurende een periode hebben gedwongen en bedreigd om mee te werken met de organisatie, onvoldoende aannemelijk is geworden. De rechtbank merkt daarbij op dat het dossier juist aanwijzingen bevat waaruit blijkt dat de verdachte vrijwillig en weloverwogen meewerkte met de organisatie. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder enkele Sky ECC-berichten in aanmerking, omdat de verdachte zich daarin onbespied waande, en vrijwillig uitlatingen deed. Uit de berichten volgt allereerst dat de verdachte voor zijn aandeel in de organisatie betaald kreeg. Wanneer er gesproken wordt over de verkoop van de deklading tonijn, reageert de verdachte (p. 203): “Heb toch liever 300k vriend, minder risico voor mij en heb het geld echt nodig voor uitbreiding van business”. Ook als de verdachte zich afvraagt waar het geld blijft, stelt tegencontact [bijnaam 2] de verdachte gerust door te zeggen dat hij zich geen zorgen hoeft te maken en dat zij serieus zijn, waarop de verdachte antwoordt dat hij een goed gevoel had en daarom zaken heeft gedaan met hen (p. 205). Verder blijkt uit de berichten dat er op het kantoor van de verdachte duidelijke afspraken zijn gemaakt over wie waar verantwoordelijk voor is, en dat tegencontact [naam] daarover schrijft: “we doen allemaal voor de geld En iedereen doet zijn taak toch” (p. 105). De rechtbank kan daarmee tot geen andere conclusie komen dan dat de afspraken tussen de organisatie en de verdachte vrijwillig, en zonder dat sprake is geweest van dwang of bedreiging, tot stand zijn gekomen.
De verdachte heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verder gewezen op berichten uit het procesdossier, waaruit volgt dat de tegencontacten zich negatief over hem uitlaten en maatregelen in het vooruitzicht stellen. Daargelaten dat deze berichten zijn verstuurd in groepchats waaraan de verdachte niet deelnam, en hij dus ook niet van deze berichten op de hoogte kon zijn, volgt daaruit niet dat de tegencontacten de verdachte – van meet af aan – hebben bedreigd of onder druk hebben gezet. De berichten van de tegencontacten zijn een reactie op de situatie dat de verdachte veelal onbereikbaar was, betaalverplichtingen niet (tijdig) nakwam en ter onderbouwing van gedane betalingen, vervalste bankafschriften aan de organisatie stuurde. De tegencontacten verwijten de verdachte zelfs dat hij hen belazert en achter hun rug om zaken doet met hun leverancier in Zuid-Amerika. Uit het dossier volgt ook dat de verdachte uiteindelijk winst maakte op de verkoop van de deklading tonijn en deze voor een hoger bedrag heeft doorverkocht dan hij aan de organisatie vertelde.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De verdachte is strafbaar, omdat ook verder niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in geval van een bewezenverklaring en een verwerping van het beroep op psychische overmacht, af dient te worden geweken van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting in strafverminderende zin.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten aanzien van de handel in cocaïne gedurende een periode van bijna negen maanden, het invoeren van ongeveer 1.000 kilogram cocaïne en het witwassen van grote geldbedragen. De verdachte heeft zijn bedrijf gebruikt om goederen te importeren waar vervolgens cocaïne in mee werd gesmokkeld. Hij had hiermee een essentiële rol in de organisatie bij het treffen van de voorbereidingshandelingen en het invoeren van de harddrugs.
Drugshandel heeft een grote ontwrichtende invloed op de samenleving, niet alleen op het gebied van gezondheid en welzijn maar ook op de veiligheid en het financiële stelsel. Het gebruik van verdovende middelen is niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers, maar gaat gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit, met veel geweld, schade en overlast als gevolg. De verdachte heeft zich bij zijn keuze om zich bezig te houden met drugshandel laten leiden door financiële motieven en zich niet bekommerd om de gezondheidsrisico’s voor anderen of de schadelijke gevolgen voor de maatschappij. Dat de verdachte zich heeft laten leiden door financieel gewin blijkt ook uit het feit dat hij uiteindelijk zelfs de organisatie bedondert en de deklading tonijn voor een hoger bedrag verkoopt dan hij aan de organisatie laat weten. Het gebruiken van zijn legale onderneming om de strafbare feiten te plegen, heeft een ondermijnend effect op de samenleving.
Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer, faciliteert de onderliggende criminaliteit en levert een aantasting op van de legale economie.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2025, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 15 januari 2025, waaruit volgt dat sprake is van laag recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een meldplicht als bijzondere voorwaarde.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden vermeld voor de invoer van meer dan 20 kilogram harddrugs in organisatorisch verband. De rechtbank acht het strafverhogend dat het in onderhavige strafzaak gaat om een hoeveelheid cocaïne die ver boven dit gewicht ligt. De rechtbank acht het enigszins strafverlagend dat het verrichten van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de (internationale) handel in cocaïne en de invoer van cocaïne nauw met elkaar samenhangen en de feiten dateren van enkele jaren geleden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 17 januari 2025 tot de einduitspraak in eerste aanleg. Daaruit volgt dat de schorsing met het wijzen van dit vonnis vervalt en dat de voorlopige hechtenis verder ten uitvoer zal worden gelegd.
7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis per datum van de einduitspraak, opnieuw te schorsen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen schorsing van de voorlopige hechtenis.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat reeds uit dit vonnis volgt dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, voor de feiten 1, 2 en 4. De rechtbank acht de veroordeling van de verdachte thans onvoldoende om aan te nemen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden, dat de verdachte opnieuw een (zwaar) misdrijf zal begaan. De bewezenverklaarde feiten dateren immers van een aantal jaren geleden. De financiële positie van het bedrijf van de verdachte lijkt – naar zijn zeggen – te zijn verbeterd en de verdachte is in de afgelopen jaren niet opnieuw in aanraking met justitie gekomen voor (soortgelijke) strafbare feiten. Dat is anders voor de twaalfjaarsgrond die nog onverkort van toepassing is. Het is te verwachten dat de rechtsorde ernstig zal worden geschokt en er maatschappelijke onrust zal ontstaan als de verdachte – die wegens het invoeren van een zeer grote hoeveelheid harddrugs tot een langdurige gevangenisstraf zal worden veroordeeld – zijn proces in hoger beroep in vrijheid mag afwachten. Daarbij acht de rechtbank in het bijzonder van belang de aard en ernst van de feiten en de publicitaire aandacht die deze strafzaak heeft gegenereerd en nog steeds genereert.
Wat betreft het schorsingsverzoek heeft de rechtbank een afweging gemaakt tussen het maatschappelijke belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis en het persoonlijke belang van de verdachte bij de schorsing. In aanmerking genomen de ernst van de feiten waarvoor de verdachte zal worden veroordeeld, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van bijzondere (persoonlijke) omstandigheden die moeten prevaleren boven het maatschappelijke belang.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
witwassen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (ZEVEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden eindigt;
wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Balfoort, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. J. Barensen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2025.