ECLI:NL:RBDHA:2025:17648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
26 september 2025
Zaaknummer
NL24.46521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser afgewezen door minister, rechtbank oordeelt dat afwijzing niet deugdelijk is gemotiveerd

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft, heeft op 11 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister heeft deze aanvraag op 29 oktober 2024 afgewezen, omdat hij de verklaringen van eiser over zijn problemen met Boko Haram ongeloofwaardig achtte. Eiser heeft verklaard dat hij door Boko Haram is benaderd en dat hij vrees heeft voor vervolging. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de problemen van eiser met Boko Haram ongeloofwaardig zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten van € 1.814,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.46521
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.G.R. Becker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1989. Hij heeft op 11 augustus 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 29 oktober 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A.K. Umar als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij niet kan terugkeren naar Nigeria, omdat hij vreest voor Boko Haram. Eiser heeft verklaard dat hij is benaderd door Boko Haram met de vraag of hij een huis voor hen wilde huren. Eiser heeft toen gezegd dat hij dit zou doen, omdat hij bang was dat ze hem zouden vermoorden als hij ‘nee’ zou zeggen. Hierna heeft eiser aangifte gedaan bij de politie. De politie bood hem bescherming
in ruil voor informatie. Door deze informatie heeft de politie een deel van de groep van Boko Haram opgepakt. Hierna is eiser telefonisch bedreigd door Boko Haram. De politie kon eiser als gevolg van een personeelstekort geen bescherming bieden. Hierna is de vader van eiser doodgeschoten in zijn auto.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • dat eiser problemen heeft ondervonden met Boko Haram.
6. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De minister acht niet geloofwaardig dat eiser problemen heeft ondervonden met Boko Haram. Volgens de minister vormen de verklaringen van eiser hierover geen samenhangend en aannemelijk geheel. De minister heeft hierover opgemerkt dat eiser het verband tussen de dood van zijn vader en Boko Haram niet heeft aangetoond. Eiser heeft weliswaar een overlijdensakte overgelegd die positief is beoordeeld, waarop staat vermeld dat zijn vader aan een schotwond is overleden, maar daarop staat niet vermeld dat dit door toedoen van Boko Haram is geweest. Verder is eiser volgens de minister wisselend en tegenstrijdig in zijn tijdlijn. Ook verklaart eiser vaag en weinig concreet over de gemaakte afspraken met Boko Haram. Verder heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt hoe Boko Haram wist dat hij in de auto zou (kunnen) zitten. De tegenwerping dat eiser oppervlakkig verklaart over de hotelkamer (waar het gesprek met Boko Haram gevoerd is), heeft de minister op de zitting laten vallen.
Dat eiser uit Nigeria komt, is volgens de minister onvoldoende om aan te nemen dat hij bij terugkeer gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Ook de vrees van eiser voor de familie van zijn vader volgt de minister niet, omdat de minister niet geloofwaardig acht dat de dood van eisers vader verband houdt met Boko Haram. De minister concludeert dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
De geloofwaardigheid van de problemen met Boko Haram
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de problemen van eiser met Boko Haram ongeloofwaardig zijn. De rechtbank zal dat hieronder toelichten.
7.1.
De minister werpt eiser tegen dat hij wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over de tijdlijn. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit het advies van MediFirst van 5 maart 2024 blijkt dat er beperkingen zijn die relevant zijn voor het horen en/of beslissen, namelijk dat eiser heeft aangegeven dat hij zich geen exacte data kan herinneren omtrent zijn asielrelaas. Eiser kan dit aangeven bij benadering (maanden, seizoenen en jaartallen). De minister heeft naar aanleiding van het advies van MediFirst opgemerkt dat niet van eiser wordt verwacht dat hij exacte data benoemt, maar wel dat hij de volgorde van de dagen duidelijk kan aangeven en hier consistent over verklaart.
De minister heeft de volgorde van de gebeurtenissen, zoals eiser daarover heeft verklaard in het nader gehoor, weergegeven in het voornemen (p. 4, eerste alinea). Uit het voornemen en bestreden besluit blijkt niet dat de minister tegenwerpt dat eiser over de volgorde van deze gebeurtenissen tegenstrijdig heeft verklaard, behalve dan dat eiser in het nader gehoor (p.
14) eerst heeft verklaard dat hij twee dagen ná het overlijden van zijn vader naar de politie is gegaan om bescherming te vragen, en daarna dat dit twee dagen ervóór was. Naar het oordeel van de rechtbank moet ervan uit worden gegaan dat eiser twee dagen ervóór bedoelde. Dit heeft eiser in het nader gehoor op de vraag van de hoormedewerker onmiddellijk gecorrigeerd, en hoefde hij dus niet nader toe te lichten in de correcties en aanvullingen. Uit de rest van het nader gehoor blijkt ook duidelijk dat eiser vóór het overlijden van zijn vader naar de politie is gegaan. Verder heeft de minister opgemerkt dat onduidelijk is of de gebeurtenissen in 2020 of 2022 hebben plaatsgevonden. Eiser heeft in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor toegelicht dat het 2020 moet zijn, en dat dit lag aan de vertaling. De rechtbank kan deze toelichting volgen, en de minister heeft op de zitting geen duidelijk antwoord gegeven op de vraag of dit aan eiser wordt tegengeworpen.
Hoewel eiser, gelet op het voorgaande, dus wel eenduidig heeft verklaard over het jaartal en de volgorde van de gebeurtenissen, is er verwarring ontstaan over op welke dagen de gebeurtenissen precies hebben plaatsgevonden. Uit de overgelegde overlijdensakte blijkt dat de vader van eiser op [overlijdensdatum] 2020 is overleden. Naar aanleiding van verklaringen van eiser in het nader gehoor en de correcties en aanvullingen over maanden / weken / dagen is de minister gaan “(terug)rekenen” en signaleert de minister verschillende tegenstrijdigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende inzichtelijk hoe de minister hierbij rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Uit het advies van MediFirst blijkt immers dat eiser zich geen exacte data kan herinneren en de gebeurtenissen alleen kan bij benadering kan plaatsen in de tijd (maanden, seizoenen en jaartallen). Dat van eiser – gelet op zijn referentiekader (volwassen, middelbaar onderwijs gevolgd, sociaal netwerk) – wél kan worden verwacht dat hij de volgorde van de gebeurtenissen op “dag-niveau” duidelijk kan aangeven en hier consistent over kan verklaren, kan de rechtbank niet goed volgen. Dat kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat eiser in het nader gehoor niet heeft aangegeven dat hij moeite heeft met de volgorde van de dagen duidelijk en consistent aan te geven. Eiser heeft bij MediFirst immers al toegelicht dat hij data alleen bij benadering kan herinneren. Bovendien kan de rechtbank verschillende aannames van de minister niet volgen. Ten eerste is de minister ervan uit gegaan dat de arrestatie van leden van Boko Haram op 21 juni heeft plaatsgevonden. De minister leidt dit af uit het nader gehoor (p. 8). Eiser verklaart daar:
“Na een tijdje, hebben ze sommige van die groep gearresteerd, maar niet iedereen. dus ik werd gebeld door de groep en toen zeiden ze dat ze wisten wat ik gedaan had. Ze zeiden ook dat ik de consequenties zou weten van mijn acties. Ik was zo bang en toen was het moeilijk voor mij om vrij rond te lopen. Op die dag 21 juni 2022, werkte ik voor andere mensen en ik werd gevraagd om naar [plaats] te gaan. Ik kreeg werk toen in mijn eigen beroep als [functie] en ik was dus naar [plaats] gegaan en op 22 juni 2022 heeft mijn moeder mij gebeld.”Eiser heeft in de correcties en aanvullingen toegelicht dat hij met “na een tijdje” bedoelt: “diezelfde dag”. De rechtbank leidt uit de passage die daaraan voorafgaat af dat het dan gaat om de dag waarop eiser de locatie van Boko Haram aan de politie heeft gegeven. Dat bevestigt eiser ook zelf op p. 15 van het nader gehoor. Dat dit 21 juni was, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid uit het enkele feit dat eiser op p. 8 enkele zinnen later zegt “op die dag 21 juni”.
Dan zou immers álles wat eiser in de zinnen daarvoor heeft gezegd op 21 juni hebben plaatsgevonden, dus dat de groep werd gearresteerd, dat eiser werd gebeld, dat eiser bang was en dat het moeilijk was voor hem om vrij rond te lopen. Bovendien geeft eiser een beschrijving van wat op 21 juni heeft plaatsgevonden: dat hij naar [plaats] ging voor zijn werk (en dus niet de arrestatie). Verder lijkt de minister ervan uit te gaan dat eiser op één moment naar de politie is gegaan. Uit de verklaringen van eiser in het nader gehoor
blijkt echter dat er meerdere keren contact is geweest met de politie. Eiser heeft na het gesprek met Boko Haram de Public Relations Officer (PRO) van de politie gebeld. De PRO vertelde hem toen dat hij de aangifte niet via de telefoon kon aannemen (p. 8). Eiser is toen twee dagen na het incident fysiek naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen (p. 14). Vervolgens zijn leden van Boko Haram gearresteerd, en daarna werd eiser bedreigd. Eiser heeft toen opnieuw (telefonisch) contact opgenomen met de politie om te vragen om bescherming, maar toen is hem medegedeeld dat zij met een personeelstekort zitten (p. 17). Het is daarom ook niet zonder meer tegenstrijdig dat eiser in het nader gehoor verklaart dat hij twee dagen vóór de dood van zijn vader naar het politiebureau is gegaan, en anderzijds in de correcties en aanvullingen verklaart dat zijn vader vijf dagen na zijn gesprek met de politie is gedood.
7.2.
De minister werpt verder aan eiser tegen dat hij vaag en weinig concreet heeft verklaard over de afspraken met Boko Haram. Zo benoemt eiser in het nader gehoor (p. 13) enkel dat hij moest zorgen dat hij niet moest liegen, en dat hij de afspraken na zou komen. De rechtbank stelt vast dat eiser over de afspraken heeft verklaard dat hij in een rustige wijk iets moest zoeken en dat het een groot huis moest zijn met muren eromheen. Er is geen datum afgesproken: eiser heeft alleen gezegd dat hij zou zorgen dat hij wat zou krijgen. Eiser had haast en wilde zo snel mogelijk weg. Hij heeft alleen gezegd dat hij zijn best zou doen om zo snel mogelijk een huis te zoeken (p. 13). De rechtbank leest het bestreden besluit zo dat de minister het vooral ongeloofwaardig vindt dat er geen concrete(re) afspraken zijn gemaakt. De minister heeft echter onvoldoende toegelicht waarom dit ongeloofwaardig is, en welke afspraken dan voor de hand hadden gelegen. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting desgevraagd toegelicht dat gedacht kan worden aan een termijn, en heel veel praktische dingen, zoals op naam van wie het huis zou komen. De gemachtigde van de minister heeft daarbij echter ook erkend dat hij geen kennis heeft van de gebruikelijke gang van zaken in Nigeria. Wat betreft een afspraak over op naam van wie het huis zou komen, merkt de rechtbank op dat eiser op p. 13 van het nader gehoor heeft verklaard dat de afspraak was dat zij de huur zouden betalen en dat eiser geld van ze zou krijgen. Ook heeft eiser ten aanzien van een termijn verklaard dat hij “zo snel mogelijk” een huis zou zoeken. De rechtbank kan wel volgen dat het – gelet op de minder concrete afspraken – opvallend is dat eiser dezelfde avond en de volgende ochtend door Boko Haram zou zijn gebeld om te vragen of het gelukt was. De minister mocht uit p. 15 van het nader gehoor afleiden dat beide telefoontjes zagen op de ‘huizenjacht’. Gelet op de afspraak dat eiser zo snel mogelijk een huis zou zoeken, acht de rechtbank dit echter niet zodanig vreemd, dat dit het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig maakt.
7.3.
De minister werpt ook aan eiser tegen dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe Boko Haram wist dat hij in de auto zou (kunnen) zitten. De minister doelt dan op de auto waarin de vader van eiser is doodgeschoten. Eiser heeft in het nader gehoor als verklaring gegeven dat hij met [persoon1] rondreed in deze auto, en dat Boko Haram hierdoor wist in welke auto hij reed (p. 7 en 18). Volgens de minister is dit een vage verklaring. De rechtbank kan dat niet volgen. [persoon1] bleek immers te werken voor Boko Haram. Volgens de minister is de verklaring van eiser (dat hij met [persoon1] rondreed) ook tegenstrijdig met zijn verklaring dat hij geen rijbewijs heeft. Eiser is daarmee geconfronteerd in het nader gehoor, en heeft toen verklaard dat Nigeria niet is zoals Nederland en dat je mag autorijden zonder rijbewijs (p. 19). De rechtbank kan volgen dat deze verklaring van eiser – als deze letterlijk wordt opgevat – niet rijmt met de landeninformatie over Nigeria, waaruit blijkt dat het rijden zonder rijbewijs strafbaar is. Het is echter te kort door de bocht om daaraan de
conclusie te verbinden dat eiser niet kan hebben gereden zonder rijbewijs, en dat daarom zijn toelichting over waarom Boko Haram wist dat hij in de auto zou (kunnen) zitten, ongeloofwaardig is. Bovendien heeft eiser in de correcties en aanvullingen naar voren gebracht dat zijn vader een grote sticker van een adelaar op de auto had geplakt, en dat dit de auto duidelijk herkenbaar maakte. De minister stelt dat eiser dit naar voren had moeten brengen in het nader gehoor, omdat het een onderscheidend detail betreft. De rechtbank volgt dit echter niet. In het nader gehoor zijn geen vragen gesteld over hoe de auto eruit ziet. Het betreft ook geen wijziging van eisers verklaringen, maar een aanvulling.i De minister had deze aanvulling daarom mee moeten nemen.
7.4.
De minister heeft verder opgemerkt dat eiser het verband tussen de dood van zijn vader en Boko Haram niet heeft aangetoond. Op de overlijdensakte staat namelijk wel dat de vader van eiser op [overlijdensdatum] 2020 aan een schotwond is overleden, maar niet dat dit door toedoen van Boko Haram is geweest. Volgens de minister maakt de vraag van eiser op basis van welke informatie gemeend wordt dat op Nigeriaanse overlijdensverklaringen de dader wordt genoemd, dit niet anders. De rechtbank overweegt dat de minister terecht opmerkt dat het document – op zichzelf genomen – het causale verband tussen de dood van de vader van eiser en eisers’ problemen met Boko Haram niet aantoont. De rechtbank merkt daarbij echter wel op dat het aan eiser is om dit “aannemelijk te maken”, en dus niet om dit “aan te tonen”. Eiser kan dit ook met zijn verklaringen aannemelijk maken en verder onderbouwen. Gelet op wat in overweging 7.1, 7.2 en 7.3 is overwogen, heeft de minister niet deugdelijk gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser hiervoor niet voldoende zijn. Eiser heeft er ook nog op gewezen dat hij een foto heeft overgelegd van zijn (overleden) vader in de auto en dat hier ook bewijswaarde aan moet worden toegekend, ook al is de foto door de minister niet toegevoegd aan het dossier. In het nader gehoor (p. 4) is beschreven wat er op de foto te zien is, onder andere twee kogelgaten in het hoofd. De rechtbank kan eiser volgen dat de foto bewijswaarde heeft, hoewel deze foto op zichzelf gezien het causale verband niet aantoont. Verder is in het bestreden besluit (p. 3) opgemerkt:
“Nu u zelf in uw zienswijze ook aangeeft dat het onbekend is wie concreet de mannen waren, geeft dit nog minder aanleiding om aan te nemen dat dit Boko Haram is geweest.”De rechtbank kan eiser volgen in zijn stelling dat niet valt in te zien waarom deze opmerking het causale verband verder zou ondergraven. Eiser heeft immers in het nader gehoor al verklaard dat de daders hun gezicht hadden bedekt.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 29 oktober 2024;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 september 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2670, r.o. 5.