In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. M. Latul, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 19 augustus 2025 met onbekende bestemming is vertrokken, zoals blijkt uit een systeemuitdraai van de verweerder. De gemachtigde van eiser heeft op 4 september 2025 aangegeven geen contact meer te hebben met eiser, wat de rechtbank deed concluderen dat eiser geen prijs meer stelde op bescherming in Nederland.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien het ontbreken van contact tussen eiser en zijn gemachtigde, het beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Eiser heeft geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank heeft daarom besloten het beroep niet inhoudelijk te beoordelen en heeft geen proceskostenvergoeding toegekend aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.