ECLI:NL:RBDHA:2025:17570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
NL25.15040 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op basis van Dublinverordening met medische onderbouwing

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 september 2025 uitspraak gedaan in het verzet van een opposante tegen een eerdere beslissing van de minister van Asiel en Migratie. De opposante had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening. De rechtbank had het beroep van de opposante op 7 juli 2025 zonder zitting ongegrond verklaard, omdat er geen reden was om aan te nemen dat Spanje niet in staat zou zijn om de opposante adequaat op te vangen. In het verzet heeft de opposante een medisch dossier overgelegd, waarin haar medische problematiek wordt beschreven. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze informatie van belang is voor de beoordeling van de vraag of de overdracht naar Spanje zou leiden tot onevenredige hardheid voor de opposante. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet gegrond is, omdat de zaak ten onrechte zonder zitting is afgedaan. De uitspraak van 7 juli 2025 vervalt en het onderzoek wordt voortgezet. De minister wordt veroordeeld in de proceskosten van de opposante, vastgesteld op € 907,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15040 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam],opposante [1] ,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
tegen de uitspraak van deze rechtbank van 7 juli 2025 in het beroep van opposante tegen

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Bij besluit van 31 maart 2025 heeft de minister de aanvraag van opposante tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Opposante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.2.
Bij uitspraak van 7 juli 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ongegrond verklaard.
1.3.
Opposante heeft tegen de uitspraak van 7 juli 2025 verzet ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht (zaaknummer NL25.32345). Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.4.
De minister heeft op 29 juli 2025 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het verzet op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De gemachtigde van de minister is met kennisgeving niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht, omdat opposante niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Spanje niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de door opposante aangehaalde informatie kan niet worden afgeleid dat er zodanige problemen zijn met de opvangvoorzieningen in Spanje dat er sprake is van structurele tekortkomingen, die de hoge drempel van zwaarwegendheid van artikel 3 van het EVRM bereiken. De enkele stelling van opposante dat de autoriteiten in Spanje haar niet wilden helpen, is onvoldoende om aan te nemen dat klagen bij voorbaat zinloos is. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat opposante de door haar gestelde psychische gevolgen van haar eerdere ervaringen in Spanje niet met medische stukken heeft onderbouwd. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat opposante in Nederland een specialistische zorg nodig heeft of een behandeling moet ondergaan. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een situatie zoals bedoeld in het arrest C.K. geen sprake is. Opposante heeft genoeg tijd gekregen haar medische dan wel psychische problemen te onderbouwen, maar heeft dit niet gedaan. De minister was dan ook niet gehouden onderzoek te doen naar haar (geestelijke) gezondheid. Ook de door opposante gedane aangifte van mensenhandel is door haar niet onderbouwd.
3. In deze verzetzaak wordt uitsluitend beoordeeld of de rechtbank ten onrechte heeft besloten om zonder zitting (en dus zonder de partijen ter zitting te horen) uitspraak te doen vanwege de kennelijke uitkomst van het beroep. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden [2] .
4. De gemachtigde van opposante heeft ter zitting aangegeven dat het inzenden van het verweerschrift door de minister hem is ontgaan. De rechtbank volstaat met het constateren dat het verweerschrift op 29 juli 2025 in het digitale dossier van de door gemachtigde gevraagde voorlopige voorziening met zaaknummer NL25.32345 is geplaatst.
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of opposante nog procesbelang heeft bij de behandeling van het verzet. Deze vraag is ingegeven door de op 4 augustus 2025 aan het dossier toegevoegde brief van de minister waaruit blijkt dat opposante is ondergedoken. De gemachtigde van opposante heeft op 19 augustus 2025 aan de rechtbank laten weten nog contact met opposante te hebben zodat er volgens hem nog procesbelang bestaat. Nu de gemachtigde met opposante contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt, oordeelt de rechtbank dat ervan uit gegaan moet worden dat de behandeling van het verzet voor opposante van feitelijke betekenis is. De rechtbank moet er daarom vanuit gaan dat er nog sprake is van procesbelang. [3]
Het verzet
6. De rechtbank is van oordeel dat de zaak ten onrechte zonder het houden van een zitting is afgedaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
7. Opposante voert aan dat zij, door wat zij in Spanje heeft meegemaakt, ernstig
getraumatiseerd is geraakt. Daarnaast heeft zij een hiv-infectie. Ter onderbouwing van de medische problemen heeft opposante het medisch dossier in verzet alsnog overgelegd. Opposante stelt wederom dat de minister ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar haar (psychische) gesteldheid. Ten aanzien van de tijdigheid van het indienen van het medisch dossier stelt opposante dat de rechtbank miskent dat het steeds moeilijker is voor gemachtigden om medische gegevens van hun cliënten te verkrijgen. Vreemdelingen weten vaak alleen de voornaam van een behandelaar en moeten dus eerst de volledige naam van de behandelaar achterhalen. Pas als de volledige naam bekend is, kan het dossier worden opgevraagd. Er moet dan eerst een machtiging worden getekend en een brief naar de behandelaar worden gestuurd. Artsen geven echter geregeld aan dat zij geen brief hebben ontvangen waardoor alles opnieuw moet worden opgestart. Dit is ook wat er is gebeurd in de zaak van opposante.
7.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de gemachtigde van opposante niet heeft onderbouwd welke handelingen hij heeft verricht om de medische stukken te verkrijgen. Ook heeft de gemachtigde geen verklaring gegeven waarom deze gegevens niet eerder overgelegd hadden kunnen worden. De verklaring die gemachtigde hiervoor geeft, volstaat volgens de minister niet. De gemachtigde heeft genoeg tijd gehad voor het indienen van het medisch dossier. De minister wijst er daarbij op dat ook de rechtbank dit heeft aangegeven in de aangevallen uitspraak. Het medisch dossier en de beroepsgronden die daarop zien, zijn onverschoonbaar tardief en leiden dan ook niet tot twijfel aan de uitkomst van de verzetzaak, aldus de minister.
7.2.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt dat het beroep onder meer buiten zitting is afgedaan vanwege het uitblijven van een onderbouwing van de gestelde medische en psychische problemen van opposante. Wat er verder ook zij van het moment waarop het medisch dossier is ingediend, is die onderbouwing in verzet alsnog gegeven. Deze eerst in verzet onderbouwde medische problematiek is van belang voor de beoordeling van de vraag of sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor mogelijke overdracht van opposante naar Spanje zou leiden tot onevenredige hardheid of mogelijk een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van haar gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben. Het is daarom niet buiten redelijke twijfel dat het beroep ongegrond is.
8. De rechtbank concludeert dat de zaak ten onrechte zonder het houden van een zitting is afgedaan. Het verzet is dan ook gegrond. Dit betekent dat de uitspraak van 7 juli 2025 vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Gelet op de gegrondverklaring van het verzet behoeven de overige verzetsgronden geen bespreking meer.
9. De rechtbank veroordeelt de minister in de door opposante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan opposante een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposante wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2177.
3.Uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.