ECLI:NL:RBDHA:2025:17433
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen moeder en meerderjarige zoon
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 september 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres besproken. Eiseres, geboren in 1962 en woonachtig in Libanon, heeft een aanvraag ingediend om bij haar zoon, referent, die sinds 2 juni 2021 een verblijfsvergunning asiel in Nederland heeft, te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, waarna eiseres bezwaar maakte en beroep instelde tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaarschrift. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels op het bezwaarschrift heeft beslist. De rechtbank beoordeelt vervolgens de inhoudelijke gronden van het beroep tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag. Eiseres stelt dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen haar en referent, maar de rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er beschermenswaardig gezins- of familieleven bestaat op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de medische klachten van eiseres niet voldoende ernstig zijn om aan te nemen dat zij volledig afhankelijk is van constante zorg en ondersteuning van referent. De rechtbank oordeelt dat verweerder de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht in stand heeft gelaten, maar veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van eiseres, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank bepaalt dat het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet worden vergoed en dat de proceskosten worden vastgesteld op € 453,50.