ECLI:NL:RBDHA:2025:17401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
NL25.43111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.J. Versteeg, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 september 2025, waarbij hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 17 september 2025 heeft eiser betoogd dat de maatregel onrechtmatig is, omdat niet duidelijk is hoe hij in de macht van verweerder is gekomen. Eiser stelt dat hij niet kan worden beschouwd als een van de mannen die uit een vrachtwagen zijn geklommen en gevlucht, en dat de informatie in het dossier onvoldoende is om zijn aanhouding te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat eiser via een strafrechtelijk voortraject in de macht van verweerder is gekomen. Er was een proces-verbaal van aanhouding van eiser op 6 september 2025, en zijn verklaring tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling ondersteunt de feitelijke situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen gronden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel zouden leiden. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.43111

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

[v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen C. Regasa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Strafrechtelijk voortraject
1. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig is, omdat niet duidelijk is hoe hij in de macht van verweerder is gekomen. Volgens het dossier zijn verbalisanten afgekomen op een melding van vier mannen die uit een vrachtwagen waren geklommen en gevlucht. Twee van hen zijn strafrechtelijk aangehouden, maar uit de stukken blijkt niet duidelijk dat eiser een van hen is. Dat in een stuk staat vermeld dat eiser op 6 september 2025 om 11:20 uur strafrechtelijk is voorgeleid, is in dit verband onvoldoende. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 29 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14656, betoogt eiser dat de bewaringsrechter zich wel mag uitlaten over het strafrechtelijk voortraject.
2. De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat eiser via een strafrechtelijk voortraject in de macht van verweerder is gekomen. Er bevindt zich immers een proces-verbaal van aanhouding van eiser op 6 september 2025 om 8:15 uur in het dossier wegens overtreding van artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht, in samenhang met de artikelen 447e en 461 van het Wetboek van Strafrecht. Dit komt overeen met de feitelijke situatie en tijdstippen geschetst in de processen-verbaal van bevindingen. Dat eisers naam daarin niet expliciet wordt genoemd, leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat niet kan worden uitgegaan van het proces-verbaal van aanhouding. Daarbij komt dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij in een vrachtauto is gestapt met als doel naar het Verenigd Koninkrijk te reizen, en dat het niet de bedoeling was om in de Rotterdamse haven terecht te komen. De door eiser afgelegde verklaring komt ook geheel overeen met de feitelijke situatie ten tijde van zijn aanhouding. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om eraan te twijfelen dat voorafgaand aan de inbewaringstelling sprake is geweest van een strafrechtelijk voortraject. Dit voortraject ligt ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet ter toetsing voor [1] . De door eiser aangehaalde uitspraak is voor de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
3. Eiser heeft verder geen gronden aangevoerd. De rechtbank overweegt dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Het is niet aan de vreemdelingenrechter om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden; zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:275)