ECLI:NL:RBDHA:2025:17393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
24_9866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WIA-uitkering na onjuiste inkomensopgave door eiser als zelfstandige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een WIA-uitkering. Eiser, die sinds 20 april 2017 een WIA-uitkering ontvangt, heeft vanaf 1 maart 2019 als zelfstandige gewerkt. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen het besluit van het Uwv om een bedrag van € 4.768,50 terug te vorderen, omdat eiser teveel aan voorschot heeft ontvangen over het jaar 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 24 oktober 2024, waarin het Uwv de hoogte van de WIA-uitkering definitief vaststelde op basis van fiscale gegevens van de Belastingdienst.

Eiser betwist de terugvordering en stelt dat het Uwv bij de berekening van zijn inkomen ten onrechte de zelfstandigenaftrek van voorgaande jaren heeft opgeteld bij de zelfstandigenaftrek over 2023. De rechtbank oordeelt dat het Uwv op goede gronden de ondernemersaftrek in aanmerking heeft genomen bij de vaststelling van de WIA-uitkering. Eiser heeft zijn inkomsten (onbedoeld) niet correct opgegeven, maar de rechtbank concludeert dat dit niet het gevolg is van onjuiste informatieverstrekking door het Uwv. Eiser heeft ook aangevoerd dat de terugvordering onredelijk is en negatieve gevolgen heeft voor zijn gezondheid, maar de rechtbank oordeelt dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de financiële gevolgen van de terugvordering.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond vanwege een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatievoorziening en de verantwoordelijkheden van zowel de eiser als het Uwv in het proces van terugvordering van uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9866

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. ten Broek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Puister).

Inleiding

Bij besluit van 24 oktober 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 op voorschot betaalde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) definitief vastgesteld en beslist dat van eiser een bedrag van € 4.768,50 bruto wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 6 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Aan eiser is per 20 april 2017 een WIA-uitkering toegekend. Vanaf 1 maart 2019 verricht eiser werkzaamheden als zelfstandige. In verband hiermee heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de WIA-uitkering voorlopig als voorschot wordt verstrekt en dat de definitieve berekening zal worden gemaakt nadat verweerder de aanslag van de inkomstenbelasting van de Belastingdienst heeft ontvangen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder, na ontvangst van de fiscale gegevens van de Belastingdienst, de hoogte van de WIA-uitkering over het jaar 2023 definitief vastgesteld en beslist dat eiser over dat jaar teveel aan voorschot heeft ontvangen en dat daarom van eiser een bedrag van € 4.768,50 wordt teruggevorderd. Dit besluit heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiser voert aan dat verweerder bij de berekening van het inkomen ten onrechte de zelfstandigenaftrek uit de vorige jaren bij de zelfstandigenaftrek over het jaar 2023 heeft opgeteld. Dit is in strijd met artikel 3:2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Algemeen inkomensbesluit sociale verzekeringen (Aib) en artikel 2a, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsverzekeringen met inkomen (Regeling). Enkel de zelfstandigenaftrek over 2023 mag in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de belastbare winst over 2023. Zeker nu er sprake is van een feitelijke winst die nihil is, is het volgens eiser onredelijk en onbillijk en in strijd met evenredigheidsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel om de zelfstandigenaftrek over de vorige jaren als winst aan te merken met als gevolg een veel hogere terugvordering van de WIA-uitkering.
4. Artikel 3:2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Aib bepaalt -kort gezegd- dat onder inkomen wordt verstaan de belastbare winst uit onderneming vermeerderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
5. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 3:2 Aib dat ondernemersaftrek en dus niet de zelfstandigenaftrek als inkomen wordt gerekend. Ook de Regeling spreekt over ondernemersaftrek. Uit de door de Belastingdienst aan verweerder verstrekte gegevens blijkt dat er ten aanzien van eisers werkzaamheden als zelfstandige over het jaar 2023 sprake is geweest van een ondernemersaftrek van € 8.565,-. Verweerder heeft derhalve op goede gronden dit bedrag in aanmerking genomen als inkomen bij de vaststelling van de hoogte van de WIA-uitkering.
6.1.
Eiser voert verder aan dat de informatievoorziening van verweerder onvoldoende is geweest. De rechtbank vat dit op als een beroep op een dringende reden om van terugvordering af te zien.
6.2.
Eiser heeft in het kader van de dringende reden gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726. Volgens eiser heeft verweerder op geen enkele wijze naar diens eigen rol gekeken bij het ontstaan van de terugvordering. Op de website van verweerder ontbreekt afdoende informatievoorziening over het meenemen van de ondernemersaftrek. In dit verband heeft eiser er op gewezen dat dat hij er niet van op de hoogte was dat de ondernemersaftrek als winst uit zijn bedrijf wordt gezien. Op de website van verweerder wordt dit niet vermeld. Er wordt daarop enkel vermeld dat als geld wordt verdiend met een eigen bedrijf een deel van de winst wordt verrekend met de WIA-uitkering. Omdat eiser geen geld verdiende met zijn werkzaamheden en dus geen winst maakte, heeft hij dit als nihil opgegeven. Om die reden was er voor hem ook geen aanleiding door te klikken naar het formulier om inkomsten in te vullen. Eiser heeft er op gewezen dat verweerder de betreffende pagina inmiddels heeft aangepast en dat nu staat wel vermeld dat winst uit belastbare winst plus MKB-vrijstelling plus ondernemersaftrek bestaat. Volgens eiser heeft verweerder daarmee niet voldaan aan zijn informatieplicht en aldus gehandeld heeft in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel en het fair play beginsel.
Verder stelt eiser dat verweerder zich niet op enigerwijze er van heeft vergewist of de terugvordering tot problemen zou leiden. Ook is de terugvordering onevenredig belastend, nu eiser naast zijn WIA-uitkering feitelijk geen inkomen heeft ontvangen omdat zijn winst nihil is, terwijl hij wel een bedrag van € 4.768,50 bruto moet terugbetalen. Bovendien kwam de terugvordering onverwacht en heeft dit sterk negatieve effecten op zijn gezondheidssituatie. Daarnaast geldt dat de winstverwachting voor zijn klusbedrijf over 2024 negatief is, zodat een nieuwe terugvordering als een zwaard van Damocles boven zijn hoofd hangt. Het was voor hem niet meer mogelijk om de schatting over 2024 nog aan te passen, aangezien het besluit over 2023 zo laat in 2024 was genomen.
6.3.
De rechtbank overweegt dat de verstrekking van de WIA-voorschotten in 2023 is gebaseerd op het door eiser zelf doorgegeven geschatte inkomen uit arbeid als zelfstandige.
Eiser heeft daarbij (onbedoeld) zijn inkomsten niet juist opgegeven via de website van verweerder omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij geen inkomsten had omdat hij geen winst maakte. Echter, niet is gebleken dat dit het gevolg is geweest van onjuiste informatieverstrekking door verweerder. Mogelijk dat de gegeven informatie op de website voor eiser niet duidelijk dan wel niet geheel eenduidig was, maar dat betekent niet dat de informatie onjuist was. Van de gestelde schending van het rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake. Het is immers niet zo dat verweerder voor eiser afwijkende regels heeft gehanteerd. Evenmin is het fair play beginsel geschonden, nu verweerder eiser niet de mogelijkheid heeft onthouden om zijn financiële gegevens op een juiste manier door te geven. Verder is de rechtbank niet gebleken dat verweerder na ontvangst van de informatie van de Belastingdienst nodeloos heeft gewacht met het nemen van het besluit. De rechtbank heeft daarom geen reden om te concluderen dat verweerder een aandeel had in de oorzaak van de terugvordering.
6.4.
Voorts is de rechtbank niet gebleken dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor eiser heeft. Wat betreft de financiële gevolgen is van belang dat eiser een betalingsregeling heeft getroffen van € 290,- per maand en dat eiser een WIA-uitkering ontvangt, berekend naar het maximale dagloon. Daarmee heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de financiële gevolgen van de terugvordering. Verder is door eiser niet onderbouwd dat de terugvordering voor hem lichamelijke en/of psychische klachten tot gevolg heeft.
6.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht hetgeen eiser teveel aan voorschot aan WIA-uitkering heeft ontvangen, een bedrag van € 4.768,50, van eiser teruggevorderd.
7. Verweerder heeft ter zitting erkend dat in het bestreden besluit is verzuimd op te nemen welke juridische grondslag aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Pas bij het verweerschrift is dit verzuim hersteld. Daarmee kent het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom gegrond en bestreden besluit wordt vernietigd. Nu verweerder echter terecht de WIA-uitkering van eiser heeft teruggevorderd, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 november 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.