ECLI:NL:RBDHA:2025:17341
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een terugkeerbesluit voor een Indiase vreemdeling met tijdelijke bescherming
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De verzoeker, een Indiase vreemdeling, had een verzoek ingediend om in Nederland te mogen blijven tot er een beslissing was genomen op zijn beroep tegen een terugkeerbesluit. Dit terugkeerbesluit, dat op 25 juli 2025 was genomen, verplichtte de verzoeker om Nederland binnen vier weken te verlaten, te rekenen vanaf 4 september 2025. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van onverwijlde spoed, maar dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen.
De voorzieningenrechter overweegt dat de minister bevoegd was om de facultatieve tijdelijke bescherming van de verzoeker te beëindigen en dat er geen sprake is van een situatie waarin het arrest van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van toepassing is. De verzoeker heeft aangevoerd dat het terugkeerbesluit prematuur is genomen, maar de voorzieningenrechter wijst erop dat de tijdelijke bescherming niet automatisch eindigt op de datum die de verzoeker noemt.
Daarnaast wordt het argument van de verzoeker dat de hoorplicht is geschonden, verworpen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt kenbaar te maken en dat er geen evident onrechtmatig terugkeerbesluit is vastgesteld. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten.