ECLI:NL:RBDHA:2025:17060
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep van een EU-onderdaan inzake verblijfsrecht en verwijderingsmaatregel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 september 2025, met zaaknummers NL25.17787 en NL25.17788, wordt het beroep van eiser, een Poolse nationaliteit houder, beoordeeld. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en is op 20 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie geïnformeerd dat hij binnen vier weken Nederland moet verlaten. Dit besluit werd op 8 april 2025 door de minister bevestigd, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met de Verblijfsrichtlijn, omdat niet duidelijk is hoe hij zijn verblijf daadwerkelijk kan beëindigen.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende informatie heeft verstrekt over de beëindiging van het verblijf. De rechtbank verwijst naar de Verblijfsrichtlijn en het arrest F.S., waarin wordt gesteld dat de verwijderingsmaatregel op een begrijpelijke manier moet worden gecommuniceerd. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht is om specifieke voorbeelden te geven van hoe de beëindiging van verblijf moet plaatsvinden, omdat dit afhankelijk is van de omstandigheden van de betrokkene.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de overheid als de betrokkenen in het proces van verblijfsrecht en de noodzaak van duidelijke communicatie over de gevolgen van verwijderingsmaatregelen.