ECLI:NL:RBDHA:2025:17005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
NL25.18645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en procesbelang bij vertrek van eiser

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft op 16 februari 2022 een asielaanvraag ingediend, welke door de minister op 25 maart 2025 als ongegrond is afgewezen. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 september 2025 heeft de rechtbank de beroepsgronden van eiser beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 27 augustus 2025 met onbekende bestemming is vertrokken, wat de vraag oproept of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. De rechtbank oordeelt dat, ondanks het vertrek van eiser, er voldoende aanwijzingen zijn dat hij nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat zijn gemachtigde nog contact met hem onderhoudt via zijn broer.

De rechtbank heeft vervolgens de asielmotieven van eiser beoordeeld. De minister heeft gesteld dat eiser niet alle benodigde documenten heeft overgelegd en geen goede verklaring heeft gegeven voor het ontbreken daarvan. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aan de voorwaarden van de Vreemdelingenwet voldoet, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn asielmotieven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18645

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 16 februari 2022 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 25 maart 2025 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De minister heeft op 13 augustus 2025 een verweerschrift ingediend. En op
1 september laten weten dat eiser op 27 augustus 2025 met onbekende bestemming (mob) is vertrokken.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
3. Omdat eiser mob is vertrokken ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep.
3.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [1] , heeft een vreemdeling belang bij zijn beroep als uit recente informatie van zijn gemachtigde van na de mob-melding blijkt dat deze nog contact onderhoudt met die vreemdeling over de procedure. Dit is alleen anders als er andere concrete aanknopingspunten zijn dat een vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft. Daarbij moet er, in het licht van het fundamentele belang van recht op toegang tot de rechter en het bieden van doeltreffende en effectieve rechtsbescherming, voorzichtig omgegaan worden met het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een mob-melding. Zo heeft de Afdeling op 20 juni 2025 [2] geoordeeld dat contact van de gemachtigde met de vreemdeling via VluchtelingenWerk Nederland ook valt onder het onderhouden van contact met de vreemdeling. Zolang de gemachtigde contact heeft met de betrokken vreemdeling, moet ervan uit worden gegaan dat de vreemdeling belang heeft bij zijn procedure om een verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen.
3.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser laten weten dat zij nog contact onderhoudt met eiser via de broer van eiser. Gelet op wat onder 3.1 is overwogen is dit naar het oordeel van de rechtbank in beginsel voldoende om aan te nemen dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Er zijn verder geen concrete aanknopingspunten dat eiser geen prijs stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen reëel belang meer heeft. De rechtbank neemt dan ook procesbelang aan.
Bestreden besluit
4. Het asielrelaas bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • De problemen met Hashs Al Sahbie en
  • De discriminatie vanwege de Koerdische etniciteit en geloofsstroming Soenniet.
De identiteit, nationaliteit en herkomst zijn geloofwaardig geacht. De discriminatie vanwege de etniciteit en geloofsstroming is niet op geloofwaardigheid, maar wel op zwaarwegendheid getoetst. De problemen met Hashs Al Sahbie zijn niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft onvoldoende documenten overgelegd en voor het ontbreken van de documenten geen goede verklaring gegeven. Ook heeft hij niet samenhangend en aannemelijk verklaard. Daarom voldoet eiser niet aan de voorwaarden in artikel 31, zesde lid, onder b en c van de Vreemdelingenwet (Vw).
5. Eiser meent dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd nu hij heeft uitgelegd waarom hij bepaalde stukken niet heeft kunnen overleggen. Eiser heeft uiteengezet dat zijn familie de documenten niet meer in bezit heeft. Dit kan niet aan eiser worden tegengeworpen nu het niet zijn handelen is geweest die dit veroorzaakt heeft. Dat eiser voldoende tijd heeft gekregen maakt dit niet anders omdat stukken die er niet zijn ook na verloop van tijd niet alsnog ingediend kunnen worden.
6. De rechtbank stelt vast dat het beroep enkel is gericht tegen de invulling van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b van de Vw. De minister stelt dat eiser geen goede verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van de medische gegevens en het arrestatiebevel. Eiser meent dat hij wel een goede verklaring heeft gegeven, namelijk dat zijn familie de stukken niet meer heeft.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister heeft mogen vinden dat eiser niet alle documenten of gegevens waarover hij beschikt of kan beschikken heeft overgelegd en daar geen goede verklaring voor heeft. Het is in beginsel aan eiser om zijn verklaringen met objectieve documenten te onderbouwen. De documenten kunnen via familie worden verkregen, maar het verkrijgen van documenten kan ook op andere wijze. De minister heeft, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook aan eiser kunnen tegenwerpen dat eiser geen concrete pogingen heeft ondernomen om alsnog aan de betreffende documenten te komen. Dat de familie de documenten niet meer in hun bezit hebben betekent niet dat deze documenten niet op andere wijze aangevraagd of verkregen kunnen worden. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd is niet gebleken dat de documenten in zijn geheel niet meer te verkrijgen zijn. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.