ECLI:NL:RBDHA:2025:1693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL23.37867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese vrouw in het kader van mensenhandel en Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vrouw, geboren in 1985, die op 29 juli 2023 asiel heeft aangevraagd in Nederland. De Minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat hij Polen verantwoordelijk achtte op basis van de Dublinverordening. Op 1 december 2023 heeft verweerder een overdrachtsbesluit genomen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de voorzieningenrechter op 14 december 2023 een voorlopige voorziening heeft toegewezen. De rechtbank heeft de zaak op 9 juli 2024 behandeld en op 16 juli 2024 een tussenuitspraak gedaan. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag hanteren, maar dat dit niet betekent dat hij de zorgplicht jegens slachtoffers van mensenhandel kan negeren. Eiseres heeft medische en psychische klachten aangevoerd die haar situatie onderbouwen, maar verweerder heeft deze onvoldoende in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zijn verplichtingen jegens eiseres heeft geschonden door haar niet te informeren over de mogelijkheid om aangifte te doen van mensenhandel. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft ook proceskosten aan eiseres toegewezen, omdat de nalatigheid van verweerder ernstige gevolgen heeft gehad voor haar belangen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de autoriteiten ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel en de noodzaak om asielaanvragen zorgvuldig te behandelen, vooral in complexe situaties zoals deze.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37867

einduitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

geboren op [geboortedatum] 1985 en van Eritrese nationaliteit
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.M. de Houwer-van Wijk),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigden: mr. R.J.M.F.P. Wouters en mr. J. van Raak).

Procesverloop

Eiseres heeft op 29 juli 2023 asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat verweerder Polen hiervoor verantwoordelijk acht en heeft daarom op 1 december 2023 een overdrachtsbesluit genomen.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het overdrachtsbesluit. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft het ook gedane verzoek om een voorlopige voorziening op 14 december 2023 toegewezen (NL23.37868, niet gepubliceerd).
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld.
De rechtbank heeft op 16 juli 2024 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:RBDHA:2024:10961).
Verweerder heeft op 27 augustus 2024 gereageerd op de tussenuitspraak en op 21 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft per brief van 19 september 2024 op het verweerschrift gereageerd en op meerdere momenten nadere gronden en nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep voortgezet op 23 januari 2025. Eiseres is wederom verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank blijft bij al hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.
2. De rechtbank overweegt allereerst dat, gelet op de Afdelingsjurisprudentie, verweerder op het moment dat de rechtbank de onderhavige uitspraak doet, mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder mag er dus van uitgaan dat eiseres geen reëel risico loopt om na een mogelijke overdracht aan Polen in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie die voortvloeit uit systeemfouten in de asielprocedure en/of opvang terecht zal komen. De rechtbank heeft bij dit oordeel betrokken dat eiseres daags voor de zitting een artikel van Amnesty International heeft overgelegd dat is gedateerd op 16 oktober 2024. In dit artikel is vermeld dat de Poolse regering plannen heeft goedgekeurd voor een migratiebeleid dat de mogelijkheid om de acceptatie van asielaanvragen op te schorten omvat en dat Amnesty dit onwettig acht. In de onderhavige procedure is echter een claimakkoord tot stand gekomen en op grond daarvan mag verweerder er van uitgaan dat Polen de asielaanvraag van eiseres, die zij in Nederland heeft gedaan, ook inhoudelijk zal behandelen. Eiseres heeft in dit kader gewezen op artikel 12, vijfde lid, van de Dublinverordening, maar de rechtbank acht dit niet relevant. Polen is immers verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres gelet op het claimakkoord.
3. De rechtbank heeft met partijen ter zitting besproken dat de medische gegevens die eiseres heeft overgelegd onvoldoende zijn om een BMA-advies aan verweerder te vragen om te kunnen beoordelen of de enkele overdracht een reëel risico op een 4 Handvest-schending voor eiseres meebrengt zoals bedoeld in het arrest C.K. (arrest van het Hof van 16 februari 2017, C.K. v. Slovenië, C‑578/16 PPU, ECLI:EU:C:2017:127). Eiseres heeft toegelicht dat -kort gezegd- haar medische en psychische conditie momenteel te slecht is om aan behandeling te kunnen beginnen. De rechtbank begrijpt de strekking van dit standpunt, maar dat laat onverlet dat er thans geen objectieve gegevens van een behandelaar ter beschikking staan die het BMA zou kunnen beoordelen.
4. De rechtbank heeft voorts in haar tussenuitspraak onder meer het navolgende overwogen:
(…)

27. Zoals hiervoor gemotiveerd heeft verweerder zijn verplichting jegens eiseres geschonden om haar tijdens of na het aanmeldgehoor te informeren over de mogelijkheid om aangifte te doen en haar recht op een bedenktijd daarvoor. Gelet het schenden van de zorgplicht en het bieden van de aanvullende waarborgen voor (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel is sprake van méér dan een “zorgvuldigheidsgebrek waardoor eiseres niet in haar belangen is geschaad”. De rechtbank acht dit gebrek bijzonder ernstig omdat de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden door bij het nieuw te nemen besluit wel zorgvuldig te handelen. De rechtbank stelt vast dat deze nalatigheid van verweerder een bijzondere individuele omstandigheid is in de procedure van eiseres. Weliswaar heeft deze omstandigheid maar beperkt betrekking op Polen en heeft Polen ook een zorgplicht jegens eiseres als zij moet worden aangemerkt als slachtoffer van mensenhandel. Nu eiseres verweerder evenwel uitdrukkelijk verzoekt om haar asielaanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij haar schrijnende situatie als relevante omstandigheid aanvoert, zal verweerder bij zijn beoordeling of hij op grond van zijn beleid gebruik zal maken van zijn discretionaire bevoegdheid, uitdrukkelijk moeten motiveren welk gewicht hij toekent aan zijn eigen nalatig handelen in de eerdere fase van de procedure. De rechtbank merkt hierbij op dat de omstandigheid dat eiseres ook in Polen aangifte zal kunnen doen van mensenhandel, hiervoor geen genoegzame motivering zal zijn. Eiseres heeft ook aangegeven in Polen te vrezen voor de familie die haar heeft uitgebuit en ook deze omstandigheid dient verweerder te betrekken bij zijn beslissing en motivering.

(…)
5. Eiseres heeft in de aanloop naar de voortzetting van de behandeling ter zitting meerdere stukken overgelegd die betrekking hebben op zowel haarzelf als op mensenhandel, de internationale en Unierechtelijke verplichtingen van de autoriteiten ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel, en de procedure van eiseres waarin zij een aanvraag heeft gedaan op grond van het slachtofferschap mensenhandel. Verweerder heeft nader toegelicht waarom hij geen aanleiding ziet om de asielaanvraag van eiseres inhoudelijk te behandelen.
6. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
7. De rechtbank merkt allereerst op dat de sepotbeslissing van het OM niet betekent dat eiseres geen slachtoffer van mensenhandel is geweest en dat het onredelijk is om te overwegen dat “niet vaststaat dat eiseres met zekerheid slachtoffer is van mensenhandel”. Verweerder dient te begrijpen dat het onmogelijk is voor een slachtoffer om de mensenhandel “te bewijzen” en verweerder dient zich in dit kader rekenschap te geven van indicaties die kunnen wijzen op de mogelijkheid dat eiseres slachtoffer is geweest van mensenhandel. Eiseres heeft hierover verklaringen afgelegd en eiseres heeft hiervan aangifte gedaan en op grond hiervan een verblijfsvergunning aangevraagd. Dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, betekent niet dat verweerder de ogen moet sluiten voor de mogelijkheid dat het door Polen afgegeven visum niet door eiseres in persoon is aangevraagd en niet door eiseres in persoon is opgehaald. Het visum waarmee eiseres de Unie is ingereisd en op grond waarvan Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, is afgegeven voor een onderdaan van de Filipijnen. Verweerder wéét dat eiseres door hem en ter zitting steeds in het Tingrinja is gehoord, de taal die wordt gesproken in het land van herkomst van eiseres en niet in de Filipijnen. Verweerder heeft ook kennis genomen van de door eiseres overgelegde medische informatie waaronder de ingevulde iMMO-signaleringslijst. Verweerder heeft ook eiseres tweemaal ter zitting gezien en heeft dus kunnen waarnemen dat eiseres een zeer kwetsbare indruk maakt. Eiseres heeft kort voor de behandeling ter zitting een uitdraai van haar patiëntendossier overgelegd en in deze uitdraai valt te lezen welke medische klachten eiseres thans heeft, wat de ernst van deze klachten is en dat eiseres heeft verzocht om doorverwijzing naar een psycholoog en dat eiseres inmiddels is doorverwezen. De rechtbank overweegt dat al deze omstandigheden geen “bewijs” vormen van de stelling van eiseres dat zij slachtoffer van mensenhandel is geweest. Verweerder kan hier echter ook niet zonder meer aan voorbij gaan omdat hieruit zonder meer indicaties blijken die haar relaas op dit punt ondersteunen
8. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder de strekking van de argumenten van eiseres -nog steeds- miskent. Zowel in de tussenuitspraak als in de nadere gronden van eiseres, is verweerder uitvoerig gewezen op de juridische verplichtingen die ook de Nederlandse autoriteiten hebben ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel. De strekking van de onderbouwing van het verzoek van eiseres aan verweerder om haar asielverzoek te behandelen is gelegen in het tekortschieten van verweerder ten opzichte van haar. Dat is meeromvattend dan het niet aanstonds te wijzen op de mogelijkheid om aangifte te kunnen doen. De rechtbank heeft dit ter zitting besproken met partijen en ook gewezen op de nadere stukken die eiseres heeft overgelegd. Dat de aangifte van mensenhandel niet relevant is voor de verantwoordelijkheidsvaststelling, dat eiseres in Polen toegang zal hebben tot de asielprocedure en opvang en dat de Poolse autoriteiten eiseres ook kunnen helpen indien zij problemen ervaart vanwege psychische en medische gevolgen van de gestelde mensenhandel, is niet de kern van de onderbouwing van het verzoek van eiseres aan verweerder om haar asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. Eiseres heeft gewezen op de schrijnende situatie waarin zij geruime tijd verkeert en het nalatige handelen van verweerder. In wezen stelt eiseres dat verweerder het schenden van zijn verplichtingen jegens haar dient “goed te maken” door haar asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. Verweerder doorgrondt dit echter onvoldoende ondanks dat ter zitting desgevraagd door verweerder is aangegeven dat verweerder dit wel snapt. De rechtbank overweegt dat dit in de reactie van verweerder op de tussenuitspraak en in het verweerschrift onvoldoende kenbaar is. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat verweerder de strekking van de onderbouwing van het verzoek heeft onderkend en kan dus ook niet vaststellen dat verweerder deugdelijk heeft onderzocht en gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om zijn beleid in de onderhavige procedure toe te passen en de asielaanvraag van eiseres inhoudelijk te behandelen.
9. De rechtbank overweegt in aanvulling op het bovenstaande dat indien het ervoor gehouden moet worden dat verweerder het samenstel van alle door eiseres aangedragen feiten en omstandigheden wél in onderlinge samenhang zou hebben beoordeeld en daarbij wél de strekking van de argumenten van eiseres voldoende zou hebben doorgrond, de uitkomst van de afweging van deze feiten en omstandigheden onredelijk is. De rechtbank is uiterst terughoudend met het geven van een dergelijk oordeel omdat het aan verweerder is om te beoordelen of hij toepassing geeft aan zijn beleid en het dus ook aan verweerder is om te beoordelen welke feiten en omstandigheden hij daarvoor relevant acht, maar de rechtbank ziet daartoe in de onderhavige procedure aanleiding. De rechtbank heeft reeds overwogen welke verplichtingen de autoriteiten hebben jegens slachtoffers van mensenhandel en de rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verweerder zijn juridische verplichtingen jegens eiseres heeft geschonden. Gelet op alle, ook door eiseres overgelegde, informatie over de ernst van het strafbare karakter van mensenhandel, de kennis over de gevolgen voor slachtoffers en hun behoefte aan (medische andere) zorg en begeleiding, de kennis over wat autoriteiten zouden moeten doen om mensenhandel tegen te gaan, slachtoffers van mensenhandel te herkennen en te erkennen en de omvang van de juridische en andere verplichtingen jegens slachtoffers, acht de rechtbank het onredelijk dat verweerder, die zijn zorgplicht jegens eiseres heeft geschonden, thans eiseres wil overdragen aan Polen met de mededeling dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Deze argumenten van eiseres zien inderdaad niet op de verantwoordelijkheidsvaststelling, maar juist op de bevoegdheid die verweerder heeft om de asielaanvraag onverplicht te behandelen. Het juridisch kader van de verantwoordelijkheidsvaststelling is wezenlijk anders dan de beoordeling of verweerder gebruik moet maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen. De rechtbank hanteert de term “onverplicht” omdat artikel 17, eerste lid, van, de Dublinverordening een bevoegdheid aan de lidstaten geeft om een asielaanvraag te behandelen, terwijl een andere lidstaat op grond van de verantwoordelijkheidscriteria door een overdracht verplicht is om de asielaanvraag te behandelen. Nederland heeft ervoor gekozen om deze bevoegdheid niet wettelijk inhoudelijk in te vullen, maar het aan verweerder over te laten om beleid vast te stellen. Op het moment dat verweerder dit beleid heeft, is verweerder wel verplicht om zijn beleid toe te passen en, zeker indien uitdrukkelijk wordt verzocht om toepassing te geven aan de discretionaire bevoegdheid die in dit beleid is opgenomen, te onderzoeken of hij toepassing geeft aan zijn beleid en te mogelijk te motiveren waarom hij dit niet doet. Eén van de situaties waarin verweerder -volgens zijn beleid- gebruik maakt van deze bevoegdheid, is de situatie dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Het standpunt van verweerder dat overdracht van eiseres aan Polen zodat zij daar haar asielprocedure kan doorlopen niet getuigt van onevenredige hardheid, acht de rechtbank dus onredelijk. De rechtbank merkt hierbij op dat dit oordeel niet alleen hoogst zelden wordt gegeven, maar dat de feiten en omstandigheden in deze procedure zich ook slechts hoogst zelden zullen voordoen. De rechtbank gaat er namelijk van uit dat verweerder zich doorgaans ten volle bewust is van zijn verplichtingen en verantwoordelijkheid ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel en ook in de Dublinprocedure hiernaar handelt. Verweerder hoeft in dit opzicht ook niet bevreesd te zijn dat indien hij berust in deze uitspraak en eiseres toelaat tot de nationale procedure, hij een precedent schept en tientallen aanvragen inhoudelijk zal moeten behandelen terwijl een andere lidstaat de verantwoordelijke lidstaat is.
10. De rechtbank concludeert dat verweerder bij de motivering waarom hij de asielaanvraag niet onverplicht inhoudelijk behandelt, onvoldoende kenbaar is ingegaan op het samenstel van de door eiseres uitdrukkelijk aangedragen feiten en omstandigheden en dat verweerder daarbij bovendien de strekking van de argumenten van eiseres niet volledig juist heeft onderkend en dus ook niet volledig heeft betrokken. De rechtbank overweegt voorts, en dat is een zelfstandige reden om het besluit te vernietigen, dat het onredelijk van verweerder is om de asielaanvraag van eiseres niet inhoudelijk te behandelen.
11. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, geeft verweerder zes weken om een nieuw besluit te nemen en zal een proceskostenveroordeling uitspreken (en daarbij uitgaan van 1 punt voor het beroep, 2 punten voor de behandeling ter zitting op twee verschillende dagen en 0,5 punt voor de reactie na de tussenuitspraak, met een waarde van 1 en een bedrag van € 907,00 per punt).
12. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 3.174,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 07 februari 2025.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.