Overwegingen
Uit EU-Vis blijkt dat eiseres door Polen in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum, dat geldig was van 15 juli 2023 tot 25 juli 2023. Verweerder heeft op 12 september 2023 bij de Poolse autoriteiten verzocht om eiseres over te nemen grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. De Poolse autoriteiten hebben dit verzoek aanvaard op 21 september 2023 zodat een claimakkoord tot stand is gekomen. Verweerder wil eiseres op grond van dit akkoord overdragen aan Polen.
Eiseres wil niet worden overgedragen en voert aan dat er concrete aanwijzingen zijn dat Polen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Zij verwijst hier voor naar de uitspraken van de Afdeling over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Polen, en de prejudiciële vragen die de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch op 15 juni 2022 heeft gesteld, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724, over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder verwijst zij ook naar de samenvatting van Vluchtelingenwerk “veelgestelde vragen Dublinterugkeerders van juli 2023”. Eiseres loopt als Dublinterugkeerder een risico om langdurig in detentie te worden geplaatst. Ook worden veel Dublinterugkeerders naar kantoren van de grenswacht aan de Duitse grens gestuurd en vanaf daar worden veel mensen op het treinstation achtergelaten en moeten zij zelf hun weg zoeken naar een opvangcentrum. Ze kunnen ook worden vastgehouden in detentiecentra. Een Duitse rechter heeft recent een Dublinoverdracht naar Polen geweigerd vanwege de tekortkomingen in de bewaring in Polen. De detentieomstandigheden in Polen leiden tot een vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. Verder wijst eiseres op het AIDA-rapport van mei 2023 over 2022 waaruit blijkt dat het onzeker is of Dublinterugkeerders volgens de Poolse wet altijd het recht hebben om hun eerste procedure voor internationale bescherming te heropenen. Ook wijst zij op het jaarrapport van Amnesty International van 27 maart 2023. Volgens dit rapport werden de meeste asielzoekers door de Poolse autoriteiten gedetineerd in overbevolkte en niet toereikbare faciliteiten, zonder toegang tot een eerlijke asielprocedure, en onderworpen aan mishandeling door bewakers. Daarnaast wist zij niets over een visum. Haar werkgever heeft dit geregeld. Zij stelt te zijn uitgebuit door de familie waarvoor zij werkzaam was en dat er sprake is geweest van mensenhandel. Eiseres is ten onrechte door verweerder niet gewezen op de mogelijkheden binnen de B8-procedure. 3. De beroepsgronden van eiseres zien op de vraag of de overdracht van eiseres moet worden verboden en op de vraag of, als de overdracht niet wordt verboden, verweerder zijn beslissing om geen toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om de asielaanvraag van eiseres onverplicht te behandelen heeft gebaseerd op deugdelijk onderzoek en deze beslissing deugdelijk heeft gemotiveerd. Eiseres heeft tevens aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld omdat zij er niet op is gewezen dat zij aangifte kan doen van mensenhandel en zij recht heeft op een bedenktijd om dienaangaande een beslissing te nemen. De rechtbank zal allereerst dit laatste punt beoordelen omdat deze beroepsgrond ziet op de eerste fase van de onderhavige procedure en eiseres zich op het standpunt stelt dat de overdracht moet worden verboden en tenminste het overdrachtsbesluit moet worden vernietigd omdat verweerder onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld.
4. De rechtbank zal een tussenuitspraak doen en overweegt daartoe als volgt.
5. Verweerder heeft ter zitting erkend dat eiseres ten onrechte niet is gewezen op de mogelijk om aangifte te doen van mensenhandel en dat dit wel had gemoeten gelet de verklaringen die eiseres heeft afgelegd tijdens het aanmeldgehoor. Verweerder heeft ook erkend dat dit onzorgvuldig is, maar heeft hier aan toegevoegd dat dit geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit en heeft er hierbij op gewezen dat eiseres ook zelf had kunnen nagaan of zij aangifte wilde doen.
6. De rechtbank stelt vast dat uit het aanmeldgehoor sterke aanwijzingen blijken dat eiseres slachtoffer is geweest van mensenhandel en vanuit die situatie de Unie is ingereisd en deze situatie ook korte tijd heeft voortgeduurd terwijl zij in Polen was voorafgaand aan haar inreis in Nederland. In Polen heeft een derde, die eiseres heeft waargenomen terwijl zij aan het werk was, uit eigen beweging eiseres benaderd en haar geholpen naar Nederland te vluchten.
7. De rechtbank overweegt dat ongeacht of eiseres zelf had kunnen nagaan dat zij aangifte zou kunnen doen, op verweerder de verplichting rust om eiseres hier op te wijzen. Deze verplichting is neergelegd in artikel 5 van richtlijn 2004/81, welke bepaling van toepassing is als het Unierecht ten uitvoer wordt gelegd en geldt vanaf het moment dat verweerder van oordeel had kunnen -en moeten- zijn dat deze richtlijn op eiseres van toepassing was. Door eiseres niet te wijzen op de mogelijkheden die deze richtlijn biedt heeft verweerder zijn Unierechtelijke verplichting jegens eiseres geschonden.
8. Verweerder heeft in zijn reactie op de gronden niet onderkend dat slachtoffers van mensenhandel zich niet steeds zullen realiseren dat de situatie waarin zij verkeren een situatie van uitbuiting is die bovendien voor de “werkgever” strafbaar is. Slachtoffers van mensenhandel hoeven ook niet steeds bewust te zijn dat het bestrijden van mensenhandel een van de speerpunten in het beleid van de Unie is en dat er daarom specifieke regelgeving bestaat.
9. De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat het verkrijgen van een verblijfstitel als het Openbaar Ministerie besluit om de aangifte te onderzoeken en tot vervolging over te gaan, niet de enige reden van zijn verplichting is om eiseres te wijzen op haar recht om aangifte te doen. Verweerder heeft namelijk ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel een bijzondere zorgplicht. Deze zorgplicht heeft verweerder ook als een slachtoffer besluit om geen aangifte te doen of als het Openbaar Ministerie besluit om niet tot vervolging over te gaan omdat hij oordeelt geen rechtsmacht te hebben in het land waar de mensenhandel is gepleegd of als hij onvoldoende wettig en overtuigend bewijs kan vergaren of als het Openbaar Ministerie, gelet op het opportuniteitsbeginsel, besluit om de beperkte capaciteiten anders in te zetten.
10. De rechtbank overweegt dat de Uniewetgever met richtlijn 2004/81 beoogt “om de illegale immigratie bij de bron aan te pakken, meer bepaald door de strijd aan te binden
met diegenen die zich met mensensmokkel en economische uitbuiting van migranten bezighouden” en “het opsporen en ontmantelen van de betrokken criminele netwerken en ervoor te zorgen dat de rechten van de slachtoffers worden gewaarborgd”.
11. In artikel 1 van richtlijn 2004/81 is het navolgende bepaald:
Artikel 1 - Doel
Het doel van deze richtlijn is de voorwaarden vast te stellen voor het verlenen van verblijfstitels van beperkte duur, gekoppeld aan de duur van de daarmee verband houdende nationale procedures, aan onderdanen van derde landen die hun medewerking verlenen bij het bestrijden van mensenhandel of hulp bij illegale immigratie.
(…)
12. De rechtbank merkt verder op dat de titel van richtlijn 2004/81 “het ruilen” van een verblijfstitel voor samenwerking behelst. Het is echter essentieel, naar het oordeel van de rechtbank, te onderkennen dat naast het “ruilen van verblijfstitels” voor samenwerking met de autoriteiten van de Unie, deze autoriteiten een Unierechtelijke en een Verdragsrechtelijke zorgplicht hebben ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel.
13. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 6, eerste lid, van richtlijn 2004/8. Het Hof heeft in punten 47 en verder van haar arrest van 22 oktober 2022 in de zaak O.T.E.uiteengezet dat deze bedenktijd tot doel heeft ervoor te zorgen dat de betrokken onderdanen van derde landen kunnen herstellen en zich kunnen onttrekken aan de invloed van de daders van de strafbare feiten waarvan zij slachtoffer zijn of zijn geweest, en zo met kennis van zaken kunnen beslissen of zij bereid zijn met de bevoegde autoriteiten samen te werken en dat zij, in afwachting van de beslissing van de bevoegde autoriteiten, toegang hebben tot de behandeling waarin artikel 7 van deze richtlijn voorziet.
14. In punt 52 heeft het Hof ook uitdrukkelijk gewezen op de specifieke behoeften die verband houden met de bijzondere kwetsbaarheid van slachtoffers van mensenhandel, zoals de in artikel 7, lid 2, van die richtlijn bedoelde behoeften op het gebied van veiligheid en bescherming door de nationale autoriteiten.
15. Weliswaar heeft het Hof in dit arrest met name gespecificeerd dat de in artikel 5 van richtlijn 2004/81 neergelegde informatieplicht haar nuttige werking verliest als tijdens de bedenktijd de overdracht reeds plaatsvinden.
De rechtbank overweegt in aanvulling hierop echter dat zodra de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat een onderdaan van een derde land slachtoffer is van mensenhandel, niet alleen de informatieplicht die voortvloeit uit richtlijn 2004/81, maar ook de zorgplicht die voortvloeit uit het Verdragsrecht wordt geactiveerd, waarbij bovendien heeft te gelden dat deze zorgplicht niet beperkt is tot slachtoffers die onderdanen van derde landen zijn.
16. De rechtbank verwijst in dit verband naar het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel en het Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad.
Uit deze verdragen volgt dat de autoriteiten verplichtingen jegens slachtoffers van mensenhandel hebben en dat dit is ingegeven uit de bewustwording dat mensenhandel een ernstige schending van de mensenrechten is en een aantasting van de waardigheid en de integriteit van de mens en eerbied voor de rechten van slachtoffers daarom moet worden verzekerd.
De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat er nieuwe Europese regelgeving is aangenomen en er een akkoord is bereikt over een nieuwe richtlijn (bestrijding van) mensenhandel. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft aangegeven dat er belangrijke stappen zijn gezet op het gebied van slachtofferbescherming. De rechtbank stelt ook vast dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar jaarplan 2024 heeft vastgelegd de komende jaren in het bijzonder aandacht te zullen hebben voor onder meer slachtofferbescherming en mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen in de context van migratie.
17. De rechtbank overweegt dit alles omdat hieruit blijkt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan de omstandigheid dat hij zijn Unierechtelijke verplichting om eiseres te informeren over de mogelijkheid om aangifte te doen en haar recht op een bedenktijd heeft geschonden geen gevolgen hoeven te worden verbonden.
18. Verweerder heeft zich namelijk -ten onrechte- op het standpunt gesteld dat eiseres niet in haar belangen is geschaad omdat zij ook later nog in de gelegenheid is geweest om aangifte te doen en dat kennelijk niet heeft gedaan.
19. Eiseres heeft in de aanvullende beroepsgronden van 4 juli 2024 aangegeven dat Moveirade arbeidsuitbuiting bij de arbeidsinspectie heeft gemeld en dat de arbeidsinspectie heeft aangegeven in het gesprek met eiseres (en een andere vrouw) “niet de geringste aanwijzing vast te kunnen stellen als slachtoffer van mensenhandel”. Eiseres heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet aan de arbeidsinspectie is. De rechtbank overweegt dat het ook niet aan de arbeidsinspectie is om aan te geven dat “de dames ernstig benadeeld zijn in Saoedi- Arabië en dat dit heel erg is en dat als ze aangifte doen, deze info dan wordt doorgestuurd naar de Saoedische autoriteiten omdat wij als NL daar geen rechtsmacht en dus geen opsporingsmiddelen hebben”. Eiseres heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie belast is met het nemen van vervolgingsbeslissingen. Eiseres heeft aangegeven dat er nog geen classificatie is van mensenhandel, maar daarover een klacht aanhangig gemaakt wordt en zij wel aangifte wil doen van mensenhandel. De rechtbank merkt hierbij op dat uit de door eiseres verstrekte informatie over het contact met de arbeidsinspectie niet blijkt dat de arbeidsinspectie op de hoogte is van de omstandigheid dat eiseres de Eritrese nationaliteit heeft en vanuit Eritrea naar Saoedi-Arabië is gevlucht en dat uit een “Formulier bijzonderheden zaak” dat is opgemaakt op 23 juli 2023, blijkt dat de EU-vis treffer betrekking heeft op eiseres maar zij is geregistreerd met een Filipijnse nationaliteit. Hierbij is vermeld dat het visum mogelijk is aangevraagd met een vals paspoort. Eiseres heeft evenwel een identiteitsdocument uit Eritrea overgelegd en spreekt Tigrinja.
20. Ten tijde van het onderzoek ter zitting heeft eiseres nog geen aangifte gedaan en is aan haar geen verblijfstitel in verband met het onderzoek naar mensenhandel verleend. Op het moment dat dit het geval is, is verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Verweerder had eiseres gedurende of aanstonds na het aanmeldgehoor moeten informeren over haar rechten, zodat eerder duidelijk was geworden of verweerder verantwoordelijk zou zijn voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag vanwege het mensenhandel-onderzoek.
21. Indien op een later moment eiseres alsnog aangifte doet en aan haar alsnog een verblijfstitel wordt verleend, zal verweerder het overdrachtsbesluit niet kunnen handhaven. Dit betekent echter niet dat de gevolgen van het niet naleven door verweerder van zijn Unierechtelijke verplichtingen in dit verband ongedaan zijn gemaakt.
De informatieplicht ziet, zoals hiervoor overwogen, immers niet alleen op het kunnen verkrijgen van een verblijfstitel die in wezen wordt verstrekt om het slachtoffer medewerking te laten verlenen aan het bestrijden van mensenhandel en illegale immigratie. De autoriteiten moeten zich ook inspannen om mogelijke slachtoffers van mensenhandel zo snel mogelijk te identificeren, zodat zij snel mogelijk in aanmerking kunnen worden gebracht voor hulpverlening en bescherming. Eiseres heeft zich op 29 juli 2023 in Nederland gemeld en ten tijde van het onderzoek ter zitting, nagenoeg een jaar later, is eiseres nog steeds niet aangemerkt als mogelijk slachtoffer van mensenhandel en is haar daardoor alle zorg en herstelmogelijkheden onthouden. Het gaat niet aan om aan te voeren dat eiseres eerder en uit eigen beweging bij de politie aangifte had moeten doen. Dit miskent namelijk dat het allereerst aan de autoriteiten is om de informatieplicht na te leven en invulling te geven aan zijn zorgplicht voor asielzoekers die nog meer kwetsbaar zijn dan andere asielzoekers omdat zij mogelijk slachtoffer zijn geweest van mensenhandel.
22. De rechtbank stelt vast dat deze gevolgen van het onzorgvuldig handelen van verweerder niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ook niet als verweerder een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank acht deze gevolgen voor eiseres van het onzorgvuldig handelen van verweerder ernstig.
23. Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening en heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat verweerder de asielaanvraag inhoudelijk moet behandelen. Zij heeft daarbij gewezen op haar zeer schrijnende situatie en kwetsbaarheid en meent dat indien zij nu wordt overgedragen, dit van onevenredige hardheid getuigt.
24. De rechtbank overweegt dat verweerder de bevoegdheid heeft om een asielaanvraag inhoudelijk te behandelen ondanks dat hij daartoe op grond van de in de Dublinverordening neergelegde verantwoordelijkheidscriteria niet verplicht is. Verweerder voert het beleid dat hij terughoudend gebruik maakt van deze bevoegdheid en de rechtbank overweegt dat die beleidskeuze niet onverenigbaar is met artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank toetst de beslissing van verweerder om in een concrete procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken terughoudend en beoordeelt in wezen of verweerder bij zijn beslissing het samenstel van de door eiseres aangedragen feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang heeft beoordeeld en de uitkomst van die beoordeling niet onredelijk is. Het is dus niet aan de rechtbank om te bepalen dat verweerder gebruik moet maken van zijn bevoegdheid en het is ook niet aan de rechtbank om te beslissen of een overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
25. De rechtbank stelt in dit verband vast, zoals ook besproken ter zitting, dat verweerder zijn besluit op dit punt zodanig ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de rechtbank niet kan vaststellen of verweerder is nagegaan of hij aanleiding ziet om gebruik te maken van zijn bevoegdheid. Verweerder is hiertoe wel gehouden omdat hij specifiek beleid op dit punt voert. Verweerder moet dus -kenbaar- onderzoeken of sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die meebrengen dat een mogelijk overdracht van eiseres aan Polen van onevenredige hardheid zou getuigen. Verweerder is ook gehouden om deze deelbeslissing deugdelijk te motiveren. Verweerder is op deze punten ernstig te kort geschoten. Zoals de rechtbank ter zitting aan verweerder heeft voorgehouden is het voornemen op geen enkele wijze te relateren aan eiseres behalve de vermelding van haar naam op het voornemen en de vermelding van de afgifte van een visum op haar naam. In het besluit is geen enkele overweging gewijd aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Weliswaar heeft eiseres geen zienswijze uitgebracht. Dit ontslaat verweerder echter niet van zijn plicht om zijn besluit deugdelijk te motiveren en aan eiseres uit te leggen waarom hij zich op het standpunt stelt dat er in haar geval geen sprake is van zodanig bijzondere individuele omstandigheden dat hij daarin aanleiding ziet om haar asielaanvraag inhoudelijk te behandelen en te beoordelen. Verweerder had de verklaringen die eiseres in haar aanmeldgehoor heeft afgelegd moeten betrekken in zijn besluit. In plaats daarvan is het besluit een aaneenrijging van tekstblokken over het interstatelijk vertrouwensbeginsel en waarom ten aanzien van Polen hiervan ook kan worden uitgegaan. De rechtbank overweegt dat de vraag of van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan een wezenlijk andere beoordeling behelst dan de vraag of op grond van het beleid aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiseres onverplicht te behandelen.
26. De rechtbank stelt dan ook vast dat het overdrachtsbesluit in ieder geval moet worden vernietigd omdat verweerder moet onderzoeken of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die een overdracht onevenredig hard maakt. Verweerder dient hierbij de argumenten die door eiseres zijn aangedragen zoals de schrijnende situatie waarin zij zich bevindt te betrekken. Zij heeft verklaard en ter zitting herhaald en verder toegelicht dat zij is uitgebuit door de familie waar zij dacht een gewone arbeidsovereenkomst mee te hebben. Eiseres heeft ook verklaard haar kinderen lange tijd niet te hebben gezien en heeft uitgelegd hoe deze situatie is ontstaan. De rechtbank merkt op dat deze omstandigheden geen verband houden met Polen. Eiseres heeft in Polen geen asielaanvraag gedaan zodat zij geen eigen ervaring heeft met de asielprocedure en opvang. Eiseres heeft zeer kort verbleven in Polen omdat, zo heeft zij verklaard, een personeelslid van het hotel waar zij met het gezin dat haar uitbuitte verbleef, heeft waargenomen dat zij werd uitgebuit en haar daarom heeft helpen om hieraan te ontkomen. Dit wil echter niet zeggen dat deze omstandigheden zonder meer niet relevant zijn voor de vraag of verweerder gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen. Verweerder zal deze omstandigheden dan ook moeten betrekken bij zijn beoordeling en kenbaar moeten motiveren hoe hij deze omstandigheden weegt. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de mensenhandel en de gestelde schrijnende situatie niet zijn onderbouwd. De rechtbank overweegt dat verweerder zich rekenschap dient te geven van de precaire bewijspositie van eiseres en haar vluchtrelaas en in het nieuw te nemen besluit, als hij dit standpunt wenst te handhaven, moet motiveren welke bewijs hij verwacht van eiseres. Immers, ook indien het Openbaar Ministerie zal beslissen om niet tot vervolging over te gaan, wil dat niet zeggen dat eiseres geen slachtoffer van mensenhandel is. Verweerder dient, gelet op de aannemelijk te maken feiten en omstandigheden, de verklaringen van eiseres welwillend te beoordelen en rekening te houden met haar bijzondere kwetsbaarheid die reeds voortvloeit uit de omstandigheid dat eiseres aanvankelijk is gevlucht uit Eritrea. Verweerder hoeft in de Dublinprocedure geen geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten omdat slechts de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat de inzet van de procedure is. Indien verweerder echter van eiseres verlangt dat zij haar verklaringen over mensenhandel en haar schrijnende situatie aannemelijk maakt, dient hij deze verklaringen te beoordelen op geloofwaardigheid en dan daarbij geen hogere bewijsdrempel aan te leggen dan in het asielrecht. In dat geval dient verweerder de regels omtrent de inspanningsplicht en samenwerkingsplicht te eerbiedigen en dient hij het referentiekader van eiseres te bepalen en het betrekken bij de beoordeling van haar verklaringen. Verweerder kan dus niet volstaan met van eiseres te verwachten dat zij met documenten kan onderbouwen dat zij is uitgebuit. Een dergelijke eis miskent de aard van de te bewijzen feiten en miskent dat daders van mensenhandel hun strafbare gedragingen doorgaans niet zullen documenteren.
27. Zoals hiervoor gemotiveerd heeft verweerder zijn verplichting jegens eiseres geschonden om haar tijdens of na het aanmeldgehoor te informeren over de mogelijkheid om aangifte te doen en haar recht op een bedenktijd daarvoor. Gelet het schenden van de zorgplicht en het bieden van de aanvullende waarborgen voor (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel is sprake van méér dan een “zorgvuldigheidsgebrek waardoor eiseres niet in haar belangen is geschaad”. De rechtbank acht dit gebrek bijzonder ernstig omdat de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden door bij het nieuw te nemen besluit wel zorgvuldig te handelen. De rechtbank stelt vast dat deze nalatigheid van verweerder een bijzondere individuele omstandigheid is in de procedure van eiseres. Weliswaar heeft deze omstandigheid maar beperkt betrekking op Polen en heeft Polen ook een zorgplicht jegens eiseres als zij moet worden aangemerkt als slachtoffer van mensenhandel. Nu eiseres verweerder evenwel uitdrukkelijk verzoekt om haar asielaanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij haar schrijnende situatie als relevante omstandigheid aanvoert, zal verweerder bij zijn beoordeling of hij op grond van zijn beleid gebruik zal maken van zijn discretionaire bevoegdheid, uitdrukkelijk moeten motiveren welk gewicht hij toekent aan zijn eigen nalatig handelen in de eerdere fase van de procedure. De rechtbank merkt hierbij op dat de omstandigheid dat eiseres ook in Polen aangifte zal kunnen doen van mensenhandel, hiervoor geen genoegzame motivering zal zijn. Eiseres heeft ook aangegeven in Polen te vrezen voor de familie die haar heeft uitgebuit en ook deze omstandigheid dient verweerder te betrekken bij zijn beslissing en motivering.
28. De rechtbank zal thans niet beoordelen of ten aanzien van Polen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Weliswaar is de vraag of de overdracht moet worden verboden verstrekkender en eerder aan de orde dan de beoordeling of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de asielaanvraag niet onverplicht behandelt. Indien verweerder echter alsnog zou besluiten om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen, is daarmee de Dublinprocedure finaal beslecht. Indien de rechtbank nu ook beoordeelt of verweerder eiseres in beginsel mag overdragen, zal hoger beroep worden ingesteld door de partij die in het ongelijk wordt gesteld. De rechtbank acht het in het belang van eiseres om zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verkrijgen of verweerder haar asielaanvraag zal behandelen gelet op haar individuele omstandigheden en het onzorgvuldig handelen van verweerder door haar niet te wijzen op haar rechten als mogelijk slachtoffer van mensenhandel. De rechtbank doet daarom ook een tussenuitspraak om verweerder in de gelegenheid te stellen zijn beslissing om de asielaanvraag niet inhoudelijk te behandelen nader te motiveren. Door een tussenuitspraak te doen kan de rechtbank de regie blijven voeren over de voortgang van de procedure.
De rechtbank zal hiervoor een termijn van zes weken bepalen. Eiseres zal vervolgens een nadere termijn krijgen om te reageren. Indien verweerder geen aanleiding ziet om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen, zal de rechtbank, na beide partijen in de gelegenheid te stellen nogmaals ter zitting te worden gehoord, einduitspraak doen.
Aangezien de rechtbank een ex nunc-beoordeling moet verrichten van de vraag of eiseres een reëel risico loopt om na overdracht te worden onderworpen aan een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie die voortvloeit uit systeemfouten in de asielprocedure en/of asielopvang en welke situatie de Jawo-drempel van zwaarwegendheid haalt, zal de rechtbank dan nader beoordelen of verweerder ten aanzien van Polen en in het geval van eiseres van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.
29. De rechtbank zal de overige geschilpunten thans niet beoordelen en iedere verdere beslissing aanhouden.