6.1.De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiser niet is benadeeld door dit zorgvuldigheidsgebrek, omdat het COa er verder in de bestreden besluiten alsnog vanuit is gegaan dat eiser aangifte heeft gedaan en in overeenstemming daarmee ook voor een periode in februari de gevraagde verstrekkingen heeft verleend. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om artikel 6:22 van de Awb toe te passen en het zorgvuldigheidsgebrek te passeren.
Heeft het COa deugdelijk gemotiveerd dat geen recht op de voorzieningen bestaat?
7. Eiser wijst erop dat de kennisgeving van de politie aan de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) dat aangifte wegens mensenhandel is gedaan, gelijkgesteld wordt met een aanvraag tot verlening van een reguliere verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden. Het M-55 formulier van 30 januari 2024 is volgens eiser daarom een aanvraag. Die aanvraag genereert rechtmatig verblijf en daarmee recht op voorzieningen zoals aangevraagd. Eiser wijst erop dat de IND het M-55 formulier pas zes maanden na de aangifte heeft ontvangen, namelijk in juli 2024. Volgens de IND zou dan pas in juli 2024 sprake zijn van een aanvraag voor de vergunning. Als de aangifte tijdig was doorgestuurd naar de IND en het COa, meent eiser dat hij gedurende de afhandeling van de aanvraag en eventueel opvolgende procedures daartegen recht had gehad op de gevraagde voorzieningen. Eiser concludeert dat aan hem verstrekkingen moeten worden verleend tot en met zijn overgang naar de asielopvang van het COa. Het COa heeft volgens eiser onvoldoende zorgvuldig onderzoek gedaan en niet deugdelijk gemotiveerd waarom geen recht zou bestaan op de verzochte voorzieningen.
8. Het COa heeft erop gewezen dat over de periode vanaf de aanvraag tot aan de sepotbeslissing voorzieningen zijn verstrekt, maar dat voor de overige periodes geen recht op voorzieningen bestond. Volgens het COa mag worden uitgegaan van de informatie die de IND verstrekt.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser meent dat hij in ieder geval voor de periode van 8 februari 2024 tot 28 maart 2024 (de datum dat eiser in de asielopvang terechtkwam) recht heeft gehad op voorzieningen op grond van de Rvb. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder a of f, van de Rvb moet het COa voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor een vreemdeling die als slachtoffer van mensenhandel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, h, of k, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) of in verband met de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van het zijn van slachtoffer van mensenhandel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g, h, van de Vw én de minister aan het COa een schriftelijke verklaring heeft afgegeven waaruit blijkt dat die vreemdeling behoort tot die categorie vreemdelingen.
10. Om in aanmerking te komen voor de verstrekkingen op grond van artikel 2, eerste lid, onder a of f, van de Rvb moet eiser voldoen aan beide vereisten. In het kader van de schriftelijke verklaring hoeft het COa volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)niet zelfstandig te beoordelen of eiser rechtmatig verblijf heeft, maar mag het afgaan op de schriftelijke verklaring daarover van de IND. Zoals het COa in deze zaak terecht aanvoert, heeft de IND geen schriftelijke verklaring afgegeven waaruit blijkt dat eiser rechtmatig verblijf had. Daar komt bij dat niet is betwist dat door het COa een statustoets in het kader van de beoordeling van de aanvraag is gedaan waaruit ook geen rechtmatig verblijf volgde. De rechtbank ziet ook geen reden om daaraan te twijfelen. Alleen al wegens het ontbreken van een schriftelijke verklaring van de IND waaruit blijkt dat eiser rechtmatig verblijf had, voert het COa terecht aan dat eiser voor het gevraagde tijdvak niet in aanmerking kwam voor verstrekkingen op basis van artikel 2, eerste lid, onder a of f, van de Rvb.
11. Dat de situatie mogelijk anders had kunnen zijn als eisers aangifte tijdig was doorgestuurd, doet daar niet aan af. Het COa heeft namelijk uit mogen gaan van de informatie die zij op dat moment hadden. Daarnaast is het achteraf bezien ook niet mogelijk om vast te stellen hoe de aanvraag dan zou zijn behandeld en over welke periode eiser voorzieningen had moeten krijgen. Eiser had daarnaast bij de IND kunnen verzoeken om een positieve verklaring over zijn status, omdat tegen de reactie op dat verzoek rechtsmiddelen openstaan.Hoewel op de zitting is aangegeven dat wel contact is gezocht met de IND, is gebleken dat een dergelijke verklaring niet is aangevraagd. Gelet op al het voorgaande, komt de rechtbank tot de slotsom dat eisers betoog niet slaagt.