Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag op 18 juli 2023 had ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moest beslissen. De minister had deze termijn echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing pas na de ingebrekestelling van de eiser op 21 oktober 2024 had moeten plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was, omdat de minister niet tijdig had beslist.
De rechtbank gaf de minister een termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen, maar omdat de eiser nog niet was gehoord over zijn asielmotieven, besloot de rechtbank om een langere termijn op te leggen. De rechtbank volgde het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor omtrent de asielmotieven van de eiser moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank legde ook een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast werd de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de eiser, die op € 453,50 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 30 januari 2025, en de rechtbank gaf de eiser de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens was met de uitspraak.