Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.Inleiding
2.De procedure
- de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 november 2023 waarbij verlof is verleend te dagvaarden volgens de regeling voor de versnelde bodemprocedure in octrooizaken (hierna: het VRO-regime);
- de (geconsolideerde) procesinleiding
- de conclusie van antwoord met daarbij de producties GP01 tot en met GP17;
- de akte houdende overlegging nadere producties van SB, met de producties GP48 en GP49;
- de akte houdende overlegging nadere producties van SB, met de producties GP50 tot en met GP53;
- de akte houdende overlegging nadere producties, waarmee Janssen een herziene en in verschillende delen opgesplitste versie van productie GP18 heeft ingediend alsmede de producties GP19 tot en met GP27;
- de akte houdende indiening hulpverzoek en overlegging producties van Janssen, met de producties GP28 en GP29;
- het door SB gemaakte bezwaar tegen toelating in deze procedure van het door Janssen ingediende hulpverzoek;
- de beslissing van de rechtbank inhoudende, enerzijds, dat het hulpverzoek van de zijde van Janssen in deze procedure wordt toegelaten en, anderzijds, dat SB de gelegenheid krijgt om bij akte van maximaal 1800 woorden, in te dienen tegelijk met de schriftelijke pleitnotities, daarop te reageren;
- de akte houdende overlegging reactieve producties van SB, met de producties EP54 tot en met EP57;
- de akte houdende overlegging reactieve producties van Janssen, met de producties GP30 tot en met GP36;
- de door SB ingediende akte houdende overlegging productie, met productie EP58;
- de door Janssen op 16 september 2024 ingediende schriftelijke pleitnota;
20 september 2024. Daarvan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. Deze aantekeningen zijn toegevoegd aan het dossier.
[naam 4] .
[naam 5] , haar advocaten mr. Van Schijndel voornoemd en mrs. A. Friedman, P. Haase en I. ten Brink, advocaten te Amsterdam, haar octrooigemachtigde (bij het Europees Octrooibureau, hierna: EOB) S. Duffield (werkzaam bij Carpmaels & Ransford) en haar deskundige prof. G. D’Haens. Op afstand – via de audiovisuele verbinding – nam namens Janssen tevens aan de zitting deel [naam 6] .
6 november 2024 vonnis wordt gewezen. Vonnis is vervolgens nader bepaald op heden.
3.De feiten
Crohn’s disease, hierna: CD) en sinds 25 juli 2019 ook voor colitis ulcerosa (in het Engels:
ulcerative colitis, hierna: UC).
Safe and effective method of treating ulcerative colitis with anti-IL12/IL23 antibody’, met gelding in onder meer Nederland [6] .
Examining Divisionheeft het EOB bij beslissing van
15 juni 2023 het octrooi verleend, welke beslissing op 12 juli 2023, de datum van publicatie van de vermelding van de verlening in het Europees Octrooiblad, van kracht is geworden. Tegen de verlening van EP 606 is oppositie ingesteld. Janssen heeft in dat kader 49 hulpverzoeken ingediend. Ten tijde van de mondelinge behandeling in de onderhavige zaak had de Oppositiedivisie van het EOB nog geen datum voor de
oral hearingbepaald.
primary endpointwas clinical remission at Week 44. The definition of clinical remission (as well as the testing procedure) is different for submissions in the US and outside the US to accommodate the global and US preferred definitions of clinical remission. Each definition of clinical remission was applied to all subjects in the primary efficacy analysis set.
major secondary endpoints,listed in the order in which they were tested, were:
andwere in clinical response 8 weeks after receiving a single dose of ustekinumab IV induction therapy.
Summary of Product Characteristicsbevat onder meer de volgende tabel:
Gastroenterology & Hepatology, Volume 12, gepubliceerd op 12 december 2016 waarin hij als volgt antwoordt op de vraag wat de volgende stappen zijn in het onderzoek naar de werkzaamheid en veiligheid van geneesmiddelen als ustekinumab [9] :
It should be determined whether this class of agents is effective in ulcerative colitis; in my opinion, it is very plausible that this class would be as effective in ulcerative colitis as it appears to be in Crohn’s disease.’
Cochrane Database of Systematic Reviewsgepubliceerde
Reviewmet de titel ‘
Placebo response and remission rates in randomised trials of induction and maintenance therapy for ulcerative colitis’ van V. Jairath et al., waarin – onder meer – het volgende wordt vermeld [10] :
Journal of Crohn’s and Colitis, volume12 (suppl. 1) van 16 januari 2018 gepubliceerde artikel met de titel ‘
P759 Ustekinumab as rescue treatment in therapy-refractory or intolerent ulcerative colitis’ van T. Ochsenkühn (hierna: Ochsenkühn) et al., welk artikel is gepresenteerd op het 13e congres van de
European Crohn’s and Colitis Organisationdat plaatsvond van 14-17 februari 2018 (hierna: het Ochsenkühn Abstract). In het Ochsenkühn Abstract wordt – onder meer – het volgende vermeld [11] :
Background:Ustekinumab is a monoclonal antibody targeting interleukins-12 and -23, commonly and successfully used in Crohn's disease, Pre-approval trials are on-going and so far no clinical observation data on the use of ustekinumab in ulcerative colitis (UC) is available. AIM: To assess the clinical outcomes achieved with Ustekinumab as rescue treatment in therapy-refractory or -intolerant UC.
M. Allocca et al., getiteld ‘
Can IL-23 be a good target for ulcerative colitis?’ in welk artikel onder meer het volgende is opgenomen: [12]
Long-term efficacy and safety of ustekinumab for Crohn’s disease through the second year of therapy’, in welk artikel – onder meer – het volgende is opgenomen [13] :
– onder meer – het volgende vermeld [16] :
- de studie bestond uit een inductiefase van ‘at least 8 weeks’, gevolgd door een onderhoudsfase van ‘at least 44 weeks’;
- het verloop van de inductiefase zag er als volgt uit:
- begonnen werd met een intraveneuze toediening van 130 milligram ustekinumab
- na 8 weken werd geëvalueerd of de deelnemer een klinische respons had (een
- als sprake was van een klinische respons, mocht deze deelnemer door naar de onderhoudsfase;
- als bij de deelnemers die bij aanvang van de inductiefase intraveneus ustekinumab toegediend hadden gekregen, geen sprake was van een klinische respons als hiervoor bedoeld, kregen zij 90 milligram ustekinumab, waarna zij op week 16 opnieuw werden geëvalueerd en zij, bij een klinische respons, werden toegelaten tot de onderhoudsfase;
- als bij de deelnemers die bij aanvang van de inductiefase een placebo toegediend hadden gekregen, geen sprake was van een klinische respons als hiervoor bedoeld, kregen zij alsnog een intraveneuze dosis ustekinumab, waarna zij op week 16 opnieuw werden geëvalueerd en zij, bij een klinische respons, werden toegelaten tot de onderhoudsfase;
- na verloop van 44 weken werden de deelnemers onderzocht en werd hun ziektebeeld geëvalueerd;
- in de primaire eindpunten werd gekeken naar het totaal aantal patiënten dat aan het einde van de inductiefase dan wel de onderhoudsfase in klinische remissie waren (dat wil zeggen op de Mayo-schaal minder dan een 2 en in een geen enkele categorie meer dan een 1);
- de secundaire eindpunten waren de volgende:
(ii) het aantal patiënten waarbij na de inductiefase van 8 weken endoscopisch is vastgesteld dat het mucosa (slijmvlies) van de darm geheeld is;
(iii) het aantal patiënten waarbij blijkens de IBDQ-score [17] de levenskwaliteit na de inductiefase van 8 weken daadwerkelijk is verbeterd;
(iv) het aantal patiënten dat ook na 44 weken van onderhoud een klinische respons laat zien;
(v) het aantal patiënten dat ook na 44 weken van onderhoud een geheeld mucosa van de darm heeft bij endoscopisch onderzoek;
(vi) het percentage patiënten dat na inductie in klinische remissie was en dat na 44 weken van onderhoud nog steeds is;
(vii) het percentage patiënten dat aan het begin van de onderhoudsfase nog afhankelijk was van corticosteroïden, maar na de onderhoudsfase in klinische remissie is zonder gebruik van corticosteroïden.
Safety and efficacy of ustekinumab induction therapy in patiënts with moderate to severe ulcerative colitis: results from the phase 3 UNIFI study’(hierna: het Sands Abstract), in welk document – onder meer – het volgende is opgenomen [18] :
Stelara a Hit in Ulcerative Colitis’, waarin verslag wordt gedaan van de presentatie van Sands, welk artikel – onder meer – het volgende vermeldt [20] :
New phase 3 data show single dose of Stelara® (ustekinumab) induces clinical remission and response in adults with moderate to severe ulcerative colitis’, waarin – onder meer – het volgende is opgenomen [21] :
Sustained Clinical Remission With Vedolizumab in Patients With Moderate-to-Severe Ulcerative Colitis’, waarin, voor zover hier van belang, het volgende wordt vermeld [22] :
IL-23 in inflammatory bowel diseases and colon cancer’ van M.F. Neurath [23] , waarin – onder meer – wordt vermeld:
Initial results from phase 2 studies in UC suggested additional efficacy of ustekinumab therapy in this disease and subsequent phase 3 trials are under way.’
4.Het geschil
wherein the subject had demonstrated corticosteroid dependance’ toegevoegd aan conclusie 1 en komt conclusie 11 te vervallen.
5.De beoordeling
in vitrostudies en
in vivodierproeven), gevolgd door klinische studies op mensen. Klinische studies op mensen worden onderverdeeld in vier verschillende fasen. In fase I klinische studies worden bij gezonde (doorgaans minder dan 100) proefpersonen verschillende aspecten van de beoogde werkzame stof onderzocht. Daarbij wordt eerst de veiligheid (in algemene zin) en de verdraagbaarheid van enkelvoudige doses getest in steeds groter wordende doseringen (
single-dosestudies). Vervolgens worden herhaalde doses van de stof toegediend (
multi-dosestudies). Indien het geneesmiddel de fase I klinische studie succesvol doorloopt, wordt de veiligheid en de werkzaamheid daarvan verder onderzocht in een fase II klinische studie. Hierbij wordt de stof toegediend aan patiënten die lijden aan de te behandelen aandoening (100-500 patiënten). In fase III van de klinische studie wordt het middel onderzocht op veiligheid en werkzaamheid bij een grotere groep patiënten (tot ongeveer 1000) en wordt het vergeleken met standaard- of soortgelijke behandelingen. Fase IV van de klinische studie ziet op verder onderzoek bij patiënten ter monitoring van de veiligheid en optimalisatie van het gebruik van het middel. Een ethische toetsingscommissie moet steeds toestemming geven voordat het onderzoek door mag naar de volgende fase.
scoring toolgebruikt.
Mayo-score van 6-10 en als ernstig bij een Mayo-score van 10 en hoger. Van een klinisch effect wordt over het algemeen gesproken als de score van een patiënt een bepaalde daling laat zien ten opzichte van het begin van de behandeling. Klinische remissie wordt aangenomen bij een Mayo-score in absoluut opzicht die kleiner of gelijk aan 2 is en waarbij in elk van de subcategorieën niet hoger dan 1 gescoord wordt.
scoring toolsde Colitis Activity Index (hierna: de CAI-index) en de Modified Truelove & Witts Severity Index (hierna: de MTWSI-index) gebruikt; patiënten werden daarbij, aan de hand van ingevulde vragenlijsten/zelfrapportages, geclassificeerd en geëvalueerd.
Inflammatory Bowel Diseases,hierna afgekort als ‘IBD’s’). IBD’s zijn ontstekingsziektes. Van een ontstekingsziekte is sprake wanneer zonder schadelijke prikkels (zoals pathogenen) van buitenaf een immuunrespons ontstaat waarbij gezonde organen en gezond weefsel worden aangevallen en er een ontsteking wordt veroorzaakt.
- aan CD werd ook de IL-12/Th1 signaalroute gerelateerd;
- Th2 werd alleen in verband gebracht met UC.
flare ups), teneinde deze (weer) onder controle te krijgen.
- dat CSFCR wordt bereikt op enig moment na die ‘week 0’, maar in ieder geval binnen 44 weken nadien (‘tegen week 44’).
Overall Exposure (Week)” weergegeven, die loopt van 0 tot 52 weken. De eerste ‘week 0’ valt samen met week 0 in deze reeks en de tweede ‘week 0’ valt samen met week 8. In conclusiekenmerk 2.5 heeft een secundair eindpunt van de onderhoudsfase zijn beslag gekregen, te weten het bereiken van CSFCR. De onderhoudsfase duurde 44 weken. ‘Week 0’ in conclusiekenmerk 2.5 zal de gemiddelde vakpersoon naar het oordeel van de rechtbank daarom niet anders begrijpen dan als de start van de onderhoudsfase (van 44 weken) van het klinisch onderzoek. Steun hiervoor vindt de gemiddelde vakpersoon ook in de SmPC (Annex I in de octrooibeschrijving) betreffende Stelara in de titel van ‘Label Table 6’, welke tabel de resultaten laat zien van de onderhoudsfase van het klinisch onderzoek UNIFI. Hierin wordt vermeld dat ‘week 44’ gelijk is aan
’52 weeks from initiation of the induction dose’. Ook hetgeen is opgenomen in paragraaf [0210] van de octrooibeschrijving wijst de gemiddelde vakpersoon naar de uitleg als hiervoor bedoeld: ‘
All subjects received their assigned dose of SC study agent at the maintenance Week 0 visit. (…)’. Tot slot acht de rechtbank in dit verband van belang dat de vakpersoon in conclusiekenmerk 2.1 leest ‘
week 0 of the treatment’ (= de start van de inductiefase), terwijl in conclusiekenmerk 2.5 wordt gesproken van
’44 weeks after week 0’ (dus zonder de toevoeging ‘
of the treatment’).
Corticosteroid Free Clinical Remission’ wordt immers het volgende vermeld: ‘
Corticosteroid-free clinical remission is defined as patients in clinical remission and not receiving corticosteroidsat Week 44’.Hetzelfde volgt uit paragraaf [0214] van de octrooibeschrijving, waarin het hiervoor genoemde secundaire eindpunt wordt omschreven als: ‘
Clinical remission and not receiving concomitant corticosteroids (corticosteroid-free clinical remission)at Week 44’) [36] .
20 november 2018. De geldigheid van de aanspraak van Janssen op prioriteitsdocument P3, door SB ook bestreden, behoeft dus niet te worden onderzocht.
inevitable result) is niet beslissend. Een en ander is, en Janssen heeft hier terecht op gewezen, door de Technische Kamer van Beroep van het EOB (hierna: de TKB) ook al verschillende keren geoordeeld [38] .
T 725/11 [39] niet relevant in de context van nieuwheid zoals hier aan de orde. In die zaak ging het – onder meer – over de vraag of een bepaald document uit de stand van de techniek al dan niet als meest nabije stand van de techniek kon worden aangemerkt. De TKB oordeelde dat bedoeld document als zodanig gekwalificeerd kon worden omdat het betreffende document door de gemiddelde vakpersoon niet als ‘puur speculatief’ zou worden gezien. Echter, ook als, toegespitst op de onderhavige zaak, hetgeen in het UNIFI Protocol besloten ligt niet ‘puur speculatief’ van aard is, betekent dat nog steeds niet dat het eindresultaat als verwoord in conclusiekenmerk 2.5 daarin wordt geopenbaard.
problem-solution-approach(hierna: PSA) als hulpmiddel gehanteerd. De rechtbank zal hen daarin volgen. De PSA komt, kort gezegd, neer op:
- het identificeren van de meest nabije stand van de techniek;
- het identificeren van de verschillen tussen de kenmerken van de octrooiconclusie en de meest nabije stand van de techniek (het vaststellen van de verschilmaatregelen);
- het bepalen van het technisch effect van die verschilkenmerken;
- het definiëren van het objectieve technische probleem dat de uitvinding beoogt op te lossen om dat technische effect te bereiken; en tot slot
a reasonable expectation of success). Dat wil zeggen dat de gemiddelde vakpersoon in staat is om redelijkerwijs een succesvol einde van een onderzoeksproject binnen acceptabele tijd te voorspellen. Als dat het geval is, ontbreekt inventiviteit.
hope to succeed’ (de hoop op succes); die hoop is de uitdrukking van een wens, terwijl een ‘redelijke verwachting van succes’ wetenschappelijke beoordeling van beschikbare feiten betreft. Het feit dat het doen van een bepaald onderzoek voor de gemiddelde vakpersoon voor de hand ligt (is
obvious to try), betekent verder niet noodzakelijkerwijs dat die vakpersoon bij het doen van dat onderzoek ook een redelijke verwachting van succes heeft. De lat voor ‘de redelijke verwachting van succes’ ligt hoger. Daar staat tegenover dat ‘zekerheid’ ook niet is vereist. Ook de aard en omvang van het benodigde onderzoek moet in aanmerking worden genomen. Naarmate het te verrichten onderzoek omvangrijker, ingewikkelder en/of tijdrovender is, zal de gemiddelde vakpersoon hogere eisen stellen aan zijn verwachting omtrent de uitkomst voordat hij een onderzoek in gang zet, dan wanneer hij de onderzoeksresultaten eenvoudig en snel tot zijn beschikking kan hebben. De verwachting van succes is ook afhankelijk van de complexiteit van het op te lossen technische probleem.
- het UNIFI Protocol;
- het UNIFI Protocol in combinatie met algemene vakkennis;
- het UNIFI Protocol in combinatie met het Sands Abstract en de Sands Slides;
expectation of failure) of een ontmoediging, de gemiddelde vakpersoon op basis van alleen al de publicatie van het UNIFI Protocol een redelijke verwachting van succes zou hebben als hiervoor bedoeld. SB heeft in dit verband verwezen naar beslissingen van de TKB over de inventiviteit van octrooien die het resultaat vormen van klinische studies. Daarin zou zelfs, aldus SB, worden geoordeeld dat publicatie van de resultaten van fase I en fase II van klinische studies al de inventiviteit aan octrooien ontnam. Janssen heeft hier tegenover gesteld dat dit betoog van SB berust op een onjuiste lezing van de door SB aangehaalde uitspraken van de TKB.
usually’ (meestal) en ‘
may’ (kan) duiden er naar het oordeel van de rechtbank al op dat, anders dan SB meent, aan (alleen) de aankondiging van een klinische studie, ook als dat een fase III studie betreft, niet altijd een redelijke verwachting van succes op de uitkomst daarvan kan worden ontleend, ook niet in beginsel en zeker niet behoudens bewijs van het tegendeel. Het blijft, zo volgt ook uit de betreffende uitspraak, een weging van de specifieke omstandigheden van het geval. Dat de woorden ‘
case-by-case evaluation’moeten worden begrepen als dat per geval moet worden nagegaan of er een
expectation of failureis, leest de rechtbank niet in de betreffende beslissing terug. Janssen heeft ook gewezen op een aantal beslissingen van de TKB waarin het uitgangspunt dat de rechtbank aan de hiervoor aangehaalde beslissing van de TKB ontleent, wordt bevestigd [41] .
zowelgezegd dat voorstelbaar is dat aan de aankondiging van een fase III klinische studie een redelijke succesverwachting kan worden ontleend
alsdat dat niet het geval is. De rechtbank verwijst in dit verband naar het oordeel van Justice Meade in rechtsoverweging 235 van de uitspraak in de parallelle zaak in het Verenigd Koninkrijk: [43]
I do not think this can be a presumption that is applicable in all circumstances or a general rule to be applied blindly. It depends on the facts. It may be relevant in an individual case that there is a clinical trial ongoing, especially if it is a major one, in phase III. The skilled person would be likely to assume that those sponsoring and undertaking the trial had reasons based on earlier work, or analysis of the mechanisms at work, for having an expectation of success. However, I think that greater importance would usually be attached by the skilled person to the concrete evidence about prospects of success that they could understand and analyse themselves. Just basing their expectation on the assumption that the trial had an underlying justification about which they would not know the details, would be potentially shaky for the skilled person. I also think a court should be careful about (effectively) delegating the decision on obviousness, even in the name of a rebuttable presumption, to the committees that approved a clinical trial: see Sandoz v Bayer [2024] EWCA Civ 562 (I did not hear argument specifically on this authority). I can see that in the case of a phase III trial the skilled person would specifically be able to infer, in most cases, that a phase II study had shown some efficacy and this might be a significant factual matter, but in the present case, in fact, the skilled person would know that there was not a phase II trial of ustekinumab in UC. This illustrates that it must all depend on the specific facts.”
hope to succeed’ die de gemiddelde vakpersoon aan het UNIFI Protocol en het overslaan van fase II van de klinische studie zou ontlenen, zou naar het oordeel van de rechtbank niet omslaan naar een redelijke verwachting van succes als hiervoor bedoeld. In dit kader voert SB aan dat het doel dat moet worden bereikt (CSFCR in ten minste week 44 na de start van de onderhoudsfase) een eindpunt is dat in fase III van alle IBD-klinische studies met biologische geneesmiddelen een eindpunt is en in zoverre als ’routinematig’/een ‘
gold standard’ is aan te merken.
gold standard’ zou worden niet óók betekent dat de lat dús laag ligt, zoals SB lijkt te betogen, is er naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van een lage lat. Integendeel, de lat ligt hoog om meerdere redenen en dit zou de verwachting van de gemiddelde vakpersoon dempen.
unmet need’ was. Ook zou de gemiddelde vakpersoon weten (uit bijvoorbeeld de
reviewvan Jairath et al., zie hiervoor onder 3.16.3) dat het placebo-effect bij lange termijn studies groter is dan bij korte termijn studies [44] , hetgeen voorspellingen over een lange termijn effect (in ieder geval) bemoeilijkt.
inclusion criteria’ van het UNIFI Protocol. De betreffende patiënten hadden alle ‘
moderate to severe active UC’. Voor alle patiënten geldt dat het inzetten van andere geneesmiddelen (tot dan toe) niet tot het gewenste resultaat had geleid. Een deel van de groep gebruikte bij aanvang van de studie bovendien corticosteroïden waarvan zij, in verband met ontwenningsverschijnselen, niet eenvoudig af te brengen zijn.
waxing and waning’), hetgeen maakt, en dit zou hij ook onderkennen, dat de aandoening nog lastiger langdurig onder controle te krijgen is.
IL-12/Th1, waarop ustekinumab ook werkt, wordt gerelateerd aan CD, maar niet aan UC, dat het ziektebeeld en het ziekteverloop bij patiënten met UC verschilt van het ziektebeeld en het ziekteverloop bij patiënten met CD en dat patiënten met UC ook klachten ervaren die bij CD niet worden gezien en vice versa. Ook wist hij dat de betrokkenheid van de IL-23/Th17-signaalroute bij UC niet zonder meer betekent dat het blokkeren van die route (met ustekinumab), net als bij CD, zou werken bij UC. De rechtbank weegt mee dat ook de door SB ingeschakelde deskundige, professor S.L Bloom (hierna: Bloom), in
cross-examinationin de procedure in het Verenigd Koninkrijk, verklaarde dat de vakpersoon zou weten dat vanwege interferentie tussen signaalroutes en de betrokkenheid van andere cytokines, het blokkeren van de IL-23-signaalroute bij UC mogelijk geen klinisch effect zou laten zien [45] , [46] . De vakpersoon zou bovendien bekend zijn met andere biologische geneesmiddelen die in klinische studies voor UC of CD hadden gefaald, ondanks dat deze zich richten op bij de betreffende aandoening betrokken signaalroutes. [47] Ook van een aantal andere (typen) geneesmiddelen die werden ingezet voor CD was bekend dat die niet (even) werkzaam bleken te zijn in UC en vice versa. Dit alles, gevoegd bij de omstandigheid dat op de prioriteitsdatum nog niet bekend was (en overigens ook heden ten dage nog niet) wat de precieze onderliggende oorzaken van zowel CD als UC zijn, zou maken dat de gemiddelde vakpersoon CD en UC hooguit zou zien als verwant en dat hij niet op voorhand zou aannemen dat ustekinumab even werkzaam zou zijn in UC als in CD.
targets’ dan ustekinumab (infliximab en adalimumab zijn TNF-α-remmers en vedolizumab is een integrineremmer). Janssen heeft onbetwist gesteld dat TNF-α-remmers en integrineremmers een brede werking hebben en de belangrijkste voor CD en UC bekende signaalroutes beïnvloeden, terwijl ustekinumab zich specifiek richt op IL12/IL-23 en het eerste middel uit die klasse was dat werd getest voor UC. Het enige andere middel dat werkt op dit ‘
target’, dat alleen is getest op CD (briakinumab) bleek daarvoor onvoldoende werkzaam te zijn. In het licht van al het voorgaande bezien, vormen drie voor zowel CD als UC goedgekeurde biologische geneesmiddelen onvoldoende basis voor een redelijke succesverwachting. Zie in dit verband ook het artikel van Feagan et al. van kort voor de prioriteitsdatum (hiervoor onder 3.16.13) waarin is vermeld: “
current clinical evidence on the ability of biologics to sustain UC clinical remission is limited”.
target’, werkzaam is bij CD. Dit maakt IL-23/IL-23/Th17 een geschikt ‘
target’voor UC. Allocca vermeldt echter ook voorbeelden van gefaalde middelen, noemt dat data voor UC ontbreken, dat de onderliggende oorzaken van UC onvoldoende begrepen zijn, dat een aanzienlijk deel van de patiënten met UC niet reageert op (biologische) therapieën of over de tijd respons verliest, en dat studies naar effectiviteit en veiligheid van middelen die zich richten op IL-23/IL-23/Th17 in UC nodig zijn. Een redelijke succesverwachting zal de vakpersoon hier niet aan ontlenen.
hope to succeed’ geven, echter bij de weergave van de data in beide documenten alsook bij de wijze waarop het onderzoek dat tot die resultaten heeft geleid, is uitgevoerd, zou de gemiddelde vakpersoon een aantal vraagtekens plaatsen, hetgeen maakt dat hij daaraan geen basis voor een redelijke verwachting van succes zou kunnen ontlenen.
moderate to severe’ UC aan te merken. Die vraag komt ook op als wordt bedacht dat de toediening van ustekinumab wordt betiteld als ‘
rescue treatment’, hetgeen betekent dat de enige andere behandeloptie voor de patiënten in kwestie een colectomie was. Het vooruitzicht van een chirurgische ingreep brengt bovendien een mogelijke versterking van het placebo-effect mee. In de betreffende documenten wordt ook niet vermeld dat de patiënten voor de start van de behandeling met ustekinumab vrij waren van het gebruik van andere geneesmiddelen (dat sprake was van een zogenaamde ‘
wash out’), hetgeen het ook onmogelijk maakt te controleren of de resultaten die werden gezien het gevolg zijn geweest van de toediening van ustekinumab. Aan het zeer hoge remissiecijfer (65% binnen één maand) zou de gemiddelde vakpersoon om de voormelde redenen evenmin voor zijn succesverwachting relevante betekenis toekennen.
imperfect’ genoemd en aangegeven dat de data niet kunnen dienen ter vervanging van een ‘
proper clinical trial’ [48] .
- klinische remissie;
- klinische respons;
- verbetering van aan gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven (IBDQ).
- verbetering van aan gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven: 31,5% en 31%, delta 21,5% respectievelijk 21%.
no biologic failure’ (slide 9). Deze zijn veel lager (19,9% en 18,6%, delta 10,4% en 9,1%) dan die voor infliximab, terwijl de vakpersoon (op slide 7) leest dat 443 van de 470 patiënten in die subgroep ‘
biologic-naive’waren en derhalve net als de patiënten in de studies met infliximab niet eerder biologische geneesmiddelen hadden gebruikt.
targets’. Dat betekent dat de vakpersoon de hiervoor bedoelde vergelijking hooguit als bemoedigend zou bestempelen.
lumpsumte zijn, met inbegrip van verschotten, nakosten en griffierechten [52] .