ECLI:NL:RBDHA:2025:16677

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
25-5111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijkverklaring van bezwaren tegen omgevingsvergunning voor school en sporthal in Zoetermeer

Op 9 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de VvE [eiseres] bezwaar had gemaakt tegen de kennelijk niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren tegen een verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een school en sporthal in Zoetermeer. De VvE was van mening dat het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer onterecht het bezwaar had afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen rechtsregel bestaat die vereist dat aanvullende gegevens over de identiteit van de bezwaarmaker binnen de bezwaartermijn moeten worden opgevraagd. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van de VvE niet-ontvankelijk was, omdat het niet tijdig was ingediend. De voorzieningenrechter stelde vast dat de identiteit van de bezwaarmaker binnen de bezwaartermijn bekend moest zijn en dat het bezwaar van de VvE buiten de daarvoor gestelde termijn was ingediend. De uitspraak houdt in dat het beroep van de VvE ongegrond is verklaard en dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De VvE krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 25/5111 en SGR 25/5112
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

VvE [eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.

(gemachtigde: mr. C.T. Kreffer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
gemeente Zoetermeer(vergunninghoudster).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de kennelijk niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een school en sporthal ter hoogte van het [adres 1] te [plaats] . VvE [eiseres] (de VvE) is het hier niet mee eens. Zij heeft daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij voert een aantal gronden aan.

Procesverloop

2. Het college heeft met het besluit van 16 april 2025 de omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster. Met het bestreden besluit van 10 juli 2025 heeft het college het namens de [Werkgroep] (de Werkgroep) en de VvE gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De VvE heeft hiertegen beroep ingesteld (zaak SGR 25/5112) en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (zaak SGR 25/5111).
2.1.
Het beroep en het verzoek zijn op 5 augustus 2025 ontvangen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en vervolgens doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 6 augustus 2025 ontvangen.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door [naam 1] , de gemachtigde van het college, vergezeld door mr. A.O. Berghuis, en [naam 2] , namens vergunninghoudster.
2.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Ontvankelijkheid van het beroep
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit aan [naam 3] ( [naam 3] ) is geadresseerd, omdat zij aanvankelijk namens de Werkgroep bezwaar had gemaakt en dit vervolgens namens de VvE heeft willen maken. Daarnaar gevraagd heeft [naam 3] op zitting gesteld dat het beroep namens de VvE is ingediend, in welk verband zij heeft gewezen op de door het bestuur van de VvE verleende machtiging. Gelet hierop merkt de voorzieningenrechter het beroep en het verzoek aan als ingesteld namens de VvE. Aangezien het beroepschrift voldoet aan de overige indieningsvereisten die in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gesteld, is het beroep ontvankelijk.
Bestreden besluit
4. Het college heeft in het bestreden besluit zowel het bezwaarschrift dat [naam 3] namens de Werkgroep als het bezwaarschrift dat zij namens de VvE heeft ingediend kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft daartoe overwogen dat [naam 3] bezwaar heeft gemaakt namens de Werkgroep, die geen rechtspersoonlijkheid bezit. Ook is niet gebleken dat de werkgroep over een ledenadministratie beschikt, noch dat het een organisatie betreft die als een eenheid deelneemt aan het rechtsverkeer. De werkgroep voldoet volgens het college derhalve ook niet aan de in de rechtspraak genoemde cumulatieve vereisten waaraan moet zijn voldaan om te concluderen dat sprake is van een informele vereniging. De werkgroep kan daarom niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt. Het bezwaar van de werkgroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. [naam 3] heeft verder geen bezwaar op persoonlijke titel ingediend, aldus het college. Daarnaast heeft het college in het bestreden besluit overwogen dat het bezwaar dat [naam 3] namens de VvE heeft ingediend eveneens kennelijk
niet-ontvankelijk is, omdat dit bezwaar te laat is ingediend.
Omvang van het geding
5. Niet in geschil is dat de Werkgroep niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. De VvE voert aan dat het door haar ingediende bezwaar wel als ontvankelijk moet worden beschouwd, omdat (1) het door de secretaris van de bezwaarschriftencommissie gedane verzoek om aanvulling met nadere informatie over de hoedanigheid van de bezwaarmaker binnen de bezwaartermijn had moeten plaatsvinden, en (2) voor de bezwaartermijn van zes weken hetzelfde geldt als voor een aanvraag om een omgevingsvergunning die niet compleet is of waarbij zaken aangeleverd dienen te worden. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt de aanvrager in gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn ontbrekende zaken alsnog aan te leveren en worden de gestelde termijnen tijdelijk opgeschort. Dat had ook met de bezwaartermijn moeten gebeuren, aldus de VvE. Volgens de VvE had het college er ook voor kunnen kiezen om het namens [naam 3] als lid van de werkgroep op persoonlijke titel gemaakte bezwaar ontvankelijk te verklaren. Door dit na te laten heeft het college volgens eiseres in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod van détournement de pouvoir.
Wettelijk kader
6. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Ingevolge artikel 7:1 van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
6.1.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
6.2.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de naam en het adres van de indiener.
6.3.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
6.4.
Op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb wordt de in het eerste lid bedoelde termijn waarbinnen op het bezwaarschrift moet worden beslist opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
6.5.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Rechtsvraag
7. Gelet op de artikelen 1:2, 7:1 en 8:1 van de Awb, moet het bezwaar door een belanghebbende zijn ingediend alvorens een heroverweging van het besluit waartegen het bezwaar zich richt kan plaatsvinden. Daarom staat in deze procedure in de eerste plaats ter discussie of het college het bezwaar van eiseres terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift volgens het college niet namens een belanghebbende is ingediend.
Is het bezwaar mede namens [naam 3] als lid van de Werkgroep ingediend?
8. In het bezwaarschrift van 14 mei 2025 is het volgende vermeld:
“ (…) Namens de [Werkgroep] ,
Betreft:
Bezwaar Besluit Omgevingsvergunning Nieuwbouw schoo1 [schoolnaam]
& Sporthal als gepubliceerd 1 8 april 2025, Besluit in werkend tredend zes weken na publicatiedatum.”
(…)
“Hoogachtend,
Namens de [Werkgroep] ,
[naam 3] .
[adres 2] , [plaats] .”
8.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de hiervoor weergegeven tekst dat [naam 3] het bezwaar alleen namens de Werkgroep heeft ingediend en niet mede namens haarzelf op persoonlijke titel. Deze grond slaagt daarom niet.
Had binnen de bezwaartermijn om aanvullende gegevens over de identiteit van de bezwaarmaker moeten worden gevraagd?
9. Bij e-mailbericht van 11 juni 2025, na afloop van de bezwaartermijn, heeft de secretaris van de bezwaarschriftencommissie (de secretaris) aan [naam 3] verzocht nadere informatie te verstrekken over de rechtspersoonlijkheid van de Werkgroep en over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam 3] . [naam 3] heeft daarop bericht dat zij het bezwaar zou willen aanvullen met een volmacht van eiseres. Op 16 juni 2025 heeft de secretaris per e-mail aan [naam 3] bevestigd dat de termijn voor het aanleveren van een volmacht van de VvE wordt verlengd tot en met 30 juni 2025. Tevens schrijft de secretaris in dit bericht het volgende: “
P.S. Aan de telefoon werd aangegeven dat het bezwaar dan namens de VVE ingediend gaat worden en dus niet meer namens de Werkgroep. Vandaar dat u nu een volmacht namens de VVE bij het secretariaat van de bezwaarschriftencommissie gaat aanleveren.”
9.1.
[naam 3] heeft bij e-mailbericht van 20 juni 2025 een machtiging met bijlagen gestuurd namens de VvE.
9.1.
Het betoog van eiseres dat de secretaris binnen de bezwaartermijn om aanvullende gegevens over de Werkgroep had moeten vragen om niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar te voorkomen, slaagt niet. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
9.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen rechtsregel waarin de eis wordt gesteld dat aanvullende gegevens over de identiteit van de bezwaarmaker binnen de bezwaartermijn worden opgevraagd. Uit artikel 6:6 van de Awb kan dit niet worden afgeleid. In de praktijk zal dat ook niet altijd mogelijk zijn. Zo is het op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb mogelijk om tijdig bezwaar te maken door een bezwaarschrift voor het einde van de termijn ter post te bezorgen, mits dat niet later dan een week na afloop van de termijn door het bestuursorgaan wordt ontvangen.
9.3.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb - waar eiseres een beroep op doet – is niet van toepassing op de behandeling van een bezwaarschrift. [2] Voor de behandeling van een bezwaarschrift voorzien de artikelen 6:6 en 7:10 van de Awb in de mogelijkheid een verzuim te herstellen, in verband waarmee de termijn om op het bezwaar te beslissen wordt opgeschort. Een geboden mogelijkheid een verzuim te herstellen leidt niet tot verlenging van de bezwaartermijn.
Heeft het college het bezwaar van de VvE terecht niet-ontvankelijk verklaard?
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zoals onder meer blijkt uit de uitspraken van 5 april 2023 [3] en
19 mei 2021 [4] , strekken de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb er niet toe het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. Verder heeft de Afdeling hierin geoordeeld dat de in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn met zich brengt dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geldt het vereiste over de kenbaarheid van de identiteit van degene die het rechtsmiddel instelt eveneens voor de bezwaartermijn.
10.1.
In dit geval was niet voor afloop van de bezwaartermijn bekend dat [naam 3] mede namens de VvE bezwaar had willen maken. Omdat de identiteit van de bezwaarmaker binnen de bezwaartermijn bekend moet zijn, heeft de termijn die de secretaris heeft gegund om een volmacht van de VvE in te dienen niet kunnen leiden tot een tijdig namens de VvE ingediend bezwaarschrift. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit de door de VvE overgelegde (passages van) e-mails niet kan niet worden afgeleid dat de secretaris enige toezegging heeft gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar dat niet namens de Werkgroep, maar namens de VvE zou worden ingediend. Blijkens het verzoekschrift heeft [naam 3] ook zelf voorgesteld om bezwaar namens de VvE te maken.
10.2.
Omdat het bezwaar van de VvE buiten de daarvoor gestelde termijn is ingediend, is dat bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het college daarmee met de door de VvE genoemde beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit standhoudt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De VvE krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit artikel 7:14 van de Awb.