In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende vreemdeling. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 1 september 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist en dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser stelde dat er geen zicht was op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er wel degelijk zicht op uitzetting was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 september 2025 en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.