ECLI:NL:RBDHA:2025:16567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
NL25.39942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende vreemdeling. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 1 september 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist en dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser stelde dat er geen zicht was op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er wel degelijk zicht op uitzetting was. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 september 2025 en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.39942
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Barzizaoua. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004.
Lopend beroep/verzoek om voorlopige voorziening
2. Eiser heeft op de zitting geïnformeerd naar de stand van zaken van een op 26 september 2024 ingediend beroep en verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser verwijst hierbij naar de geschiedenis opgesomd op pagina 2 van de maatregel van bewaring (M109).
3. De minister heeft op de zitting toegelicht dat er geen lopende procedures bij de minister bekend zijn, en dat het beroep en verzoek zoals vermeld in de M109 wellicht zijn ingetrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze toelichting. De meest recente asielaanvraag van eiser van 13 augustus 2025 is op 20 augustus 2025 door middel van een formulier M53 ingetrokken. Hieruit maakt de rechtbank dan ook op dat de laatste asielprocedure van eiser is afgesloten.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Zicht op uitzetting
6. Eiser stelt dat er in zijn geval geen zicht is op uitzetting naar Algerije binnen redelijke termijn. De minister heeft op 22 januari 2025 een laissez-passer (lp) aanvraag aan de Algerijnse autoriteiten gezonden. Het laatste rappel dateert van 15 augustus 2025. Eiser wijst erop dat hij toen in de asielprocedure zat en niet verwijderbaar was. Verder vraagt eiser zich af of er sinds 21 augustus 2025 nog een rappel aan de Algerijnse autoriteiten is gezonden. Het lp-traject duurt inmiddels al ruim acht maanden, waardoor het zicht op afgifte van een lp ontbreekt.
7. De rechtbank oordeelt allereerst dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat er zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. De minister verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 14 juli 20251 waarin is geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet ontbreekt. Tot op heden heeft de minister geen bericht van de Algerijnse autoriteiten ontvangen dat geen lp zal worden afgegeven. Dit toont aan dat het onderzoek op de lp-aanvraag van 22 januari 2025 nog loopt. Om die reden heeft de minister geen nieuw lp-traject opgestart en heeft hij sindsdien maandelijks gerappelleerd, ook toen eiser niet in bewaring zat. De minister is afhankelijk van de Algerijnse autoriteiten en heeft hier geen invloed op.
8. Verder oordeelt de rechtbank dat sprake is van een gebrek met betrekking tot het door de minister verzonden rappel op 15 augustus 2025. Op 15 augustus 2025 had eiser rechtmatig verblijf als asielzoeker in procedure. Als asielzoeker in procedure was eiser op dat moment niet verwijderbaar en daarom had de minister geen uitzettingshandelingen mogen verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek niet dermate ernstig, dat dit zwaarder weegt dan de belangen van de minister bij de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel van bewaring hierom onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 september 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.