ECLI:NL:RBDHA:2025:16227
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot proceskostenvergoeding in asielzaak met betrekking tot Sudan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van een asielzoeker uit Sudan om vergoeding van proceskosten. De verzoeker had een beroep ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Op 7 april 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft echter aangegeven niet bereid te zijn deze kosten te vergoeden.
De rechtbank heeft overwogen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de wet kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 2 augustus 2023 heeft ontvangen en dat de beslistermijn was verlengd door een besluitmoratorium voor Sudan. De minister had tot uiterlijk 2 mei 2025 moeten beslissen, maar de ingebrekestelling door de verzoeker was te vroeg ingediend, waardoor het beroep niet ontvankelijk was.
De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een situatie waarin de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van de verzoeker, en wijst het verzoek tot proceskostenveroordeling af. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.