ECLI:NL:RBDHA:2025:16224
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van een Syrische vreemdeling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van een Syrische vreemdeling tegen de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar stelde dat de minister niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag op 11 oktober 2023 had ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moest beslissen. Deze termijn was echter verlengd met negen maanden op basis van WBV 2023/34. Daarnaast gold er een besluitmoratorium voor Syrië van 14 december 2024 tot en met 13 juni 2025, waardoor de beslistermijn voor asielaanvragen van vreemdelingen uit Syrië met één jaar was verlengd tot maximaal 21 maanden.
De rechtbank concludeerde dat de minister uiterlijk op 11 juli 2025 moest beslissen op de aanvraag. De eiser had de minister op 10 juli 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor was het beroep van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en kwam niet toe aan de vraag of er een bestuurlijke dwangsom was verbeurd. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.