ECLI:NL:RBDHA:2025:16184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
NL25.28086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 24 juni 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 8 juli 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn waarnemer, mr. C. Ullersma, aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister is niet verplicht om de aanvraag in behandeling te nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn aanvraag, omdat de minister artikel 17 van de Dublinverordening zou moeten toepassen. Echter, de rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die een overdracht aan Duitsland tot een onevenredige hardheid zouden maken.

Eiser heeft verschillende persoonlijke problemen in Duitsland aangevoerd, waaronder juridische problemen met zijn ex-partner en financiële moeilijkheden. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom het beroep van eiser op artikel 17 niet slaagt. Eiser moet zich met zijn problemen wenden tot de Duitse autoriteiten, en de rechtbank kan zich niet uitlaten over zijn verblijfsrecht in Duitsland. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en bekendgemaakt op 16 juli 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.28086
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. H. van Doorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. C. Ullersma (als waarnemer van de gemachtigde van eiser),
L. Pomper als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
5. Eiser voert aan dat Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, omdat de minister artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening dient toe te passen. Ter zitting stelt eiser zich niet langer op het standpunt dat alles afzonderlijk is gewogen en dat de minister alles in zijn geheel moet wegen. Wel voert eiser aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder en individueel zijn dat overdracht aan Duitsland leidt tot een onevenredige hardheid. Eiser voert hiertoe aan dat hij veel problemen heeft in Duitsland. Hij doet al jarenlang zijn best om die op te lossen, maar hij wordt tegengewerkt door zijn ex-partner en de Duitse autoriteiten. Zijn ex-partner heeft hem aangeklaagd voor het bezit van kinderporno. Eiser heeft geen financiële middelen om zich te verweren en is bang onschuldig te worden veroordeeld. Eiser heeft ook grote achterstand in de betaling van zijn deel van de kinderalimentatie. Hij mag van zijn ex-partner de kinderen niet zien. In het verleden is gebleken dat de autoriteiten hem geen hulp bieden. Verder heeft eiser hieraan ter zitting toegevoegd dat hij in 2018 uit Duitsland moest vertrekken en in dat kader werd vastgezet en dat hij twee advocaten nodig had om vrij te komen. Ook heeft eiser geen hulp gehad van de Duitse autoriteiten bij het vinden van werk en zeiden ze dat hij niet mocht werken, terwijl hij wel alimentatie moet betalen. Verder is eiser verteld dat hij zijn verblijfsvergunning, die hij in Duitsland genoot, niet mocht verlengen. Daarom is hij naar Nederland gekomen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

6. Het is aan de minister om te beoordelen of sprake is van zodanige bijzondere individuele omstandigheden dat de overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank moet deze beoordeling terughoudend toetsen.2
6.1.
In het bestreden besluit staat onder andere het volgende:

Het is aan u om aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. U bent hierin niet geslaagd. De omstandigheden die u hebt aangevoerd zijn niet voldoende bijzonder om van de overdracht aan Duitsland af te zien vanwege een onevenredige hardheid. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Zoals reeds is overwogen dient u zich met de problemen die spelen met uw ex-partner en uw strafrechtelijke problemen te wenden tot de autoriteiten van Duitsland of de daarvoor geschikte instanties van Duitsland. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Duitsland u daarmee niet kunnen of willen helpen. Uw enkele stelling dat u door de autoriteiten niet wordt beschermd tegen uw ex-partner is onvoldoende om te spreken van een onevenredige hardheid. Uit wat u heeft aangevoerd blijkt ook niet dat u niet bij de Duitse autoriteiten terecht kunt voor hulp. U heeft immers naar de rechtbank kunnen stappen voor een omgangsregeling, verblijfsrecht gekregen op grond van familieleven met uw kinderen, ook heeft u aangebracht dat de politie een klacht van uw ex-partner heeft geseponeerd na onderzoek. U dient zich met alle problemen rondom de situatie met uw ex-partner en kinderen dan ook te wenden tot de Duitse autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties van Duitsland. Uw stellingen dat u er geen enkel vertrouwen in hebt dat u door de Duitse autoriteiten tegen uw ex-partner in bescherming zal worden genomen of dat u in dat land veilig bent zijn ook niet voldoende om uit te gaan van een onevenredige hardheid bij overdracht aan Duitsland.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.
De medische aspecten die u hebt aangevoerd, zijn ook niet voldoende om te spreken van een bijzondere omstandigheid. U stelt wel dat uw gezondheid erg lijdt door de situatie met uw ex maar u heeft dit niet aangetoond met medische documenten. Bovendien mag er volgens het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit worden gegaan dat de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat deze voorzieningen ook ter beschikking staan van de Dublinclaimant. Het is aan u om aan te tonen dat dit in uw situatie niet het geval is. U bent hierin niet geslaagd. U hebt niet met medische documenten aangetoond dat u onder medische behandeling staat. Verder zijn er geen aanwijzingen waaruit blijkt dat Nederland het meest geschikte land is om u te behandelen. U hebt daarnaast niet aangetoond dat u de medische behandeling die u nodig zou hebben in Duitsland niet kunt krijgen. Uw beroep op artikel 17 van de Dublinverordening slaagt daarom niet.”
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom het beroep van eiser op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening niet slaagt. De rechtbank begrijpt dat eiser in Nederland zijn asielprocedure wenst te doorlopen, maar de minister heeft voldoende gemotiveerd waarom zij hiertoe niet verplicht is.
6.3.
De rechtbank kan zich in deze uitspraak niet uitlaten over eisers verblijfsrecht in Duitsland, dit valt immers buiten de omvang van het geding. Hiervoor dient eiser zich in Duitsland te wenden tot de autoriteiten, eventueel met bijstand van een advocaat. Niet is gebleken dat eiser niet kan klagen bij de autoriteiten.
6.4.
Het beroep van eiser op artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling heeft gesteld omdat Duitsland hiervoor verantwoordelijk is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 juli 2025

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.