ECLI:NL:RBDHA:2025:16085
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag van een Gambiaanse eiser in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Gambiaanse eiser beoordeeld tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 29 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 19 augustus 2025 is afgewezen. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting en concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat de beslissing van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft.
De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent de behandeling van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft op 2 april 2025 een verzoek om terugname bij Duitsland ingediend, dat op 3 april 2025 door Duitsland is aanvaard. Eiser betoogt dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, omdat Nederland eerdere aanvragen inhoudelijk heeft behandeld. Hij stelt ook dat hij in Duitsland te vrezen heeft voor vervolging en dat zijn veiligheid daar niet gewaarborgd is. De rechtbank oordeelt echter dat eiser zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank concludeert dat het claimakkoord van Duitsland rechtsgeldig is en dat de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de asielaanvraag van eiser vaststaat. De rechtbank wijst erop dat de enkele omstandigheid dat Nederland eerdere aanvragen heeft behandeld, niet betekent dat Nederland ook deze aanvraag moet behandelen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Duitsland.