ECLI:NL:RBDHA:2025:16046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.44483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser met betrokkenheid bij HDP

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, geboren in 1985, heeft op 21 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd op 16 oktober 2024 afgewezen in de verlengde procedure. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 24 juli 2025, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk. De rechtbank concludeert dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de minister niet onrechtmatig is en dat de asielmotieven van de eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelt dat de problemen van de eiser met de Turkse autoriteiten, die hij toeschrijft aan zijn lidmaatschap van de HDP en het verstrekken van medicatie, niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het terugkeerbesluit van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44483

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde)

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1
Eiser heeft op 21 september 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.2
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 16 oktober 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond [1] .
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4
Verweerder heeft naar het door eiser in beroep overgelegde arrestatiebevel nader onderzoek laten doen en een verweerschrift ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 24 juli 2025. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Sivridag als tolk en de gemachtigde van verweerder
.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1985. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Turkije betrokken is geweest bij de politieke partij HDP. Eiser stelt eigenaar te zijn geweest van een theehuis waar leden van de HDP samenkwamen. De terrorismepolitie deed daar regelmatig invallen en heeft eiser daarbij een aantal keer gearresteerd. Eiser was ook medewerker van een apotheek en verstrekte medicatie aan arme wijkbewoners. De autoriteiten hebben hem ervan beschuldigd medicatie te verstrekken aan terroristen en guerrillastrijders.

Wat heeft verweerder besloten?

3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
eisers problemen met de autoriteiten vanwege zijn lidmaatschap van en activiteiten voor de HDP;
eisers problemen met de autoriteiten vanwege het verstrekken van medicatie.
3.1
De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn geloofwaardig geacht.
3.2
De problemen met de autoriteiten vanwege eisers lidmaatschap van en activiteiten voor de HDP partij zijn ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft dit asielmotief namelijk niet volledig onderbouwd met objectieve documenten en eisers verklaringen daarover vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel. [2] Zo is tegengeworpen dat eiser vaag en summier verklaard heeft over de arrestaties en dat eiser zijn verklaringen ten aanzien van de oprichting van de partij HDP en het verspreiden van de krant Ozgur Gundem niet overeenkomen met informatie uit openbare bronnen.
3.3
Verweerder vindt ook eisers problemen vanwege het verstrekken van medicatie niet geloofwaardig. Eiser heeft ook dit asielmotief namelijk niet volledig onderbouwd met objectieve documenten en zonder goede verklaring onvoldoende documenten ingediend. [3] Verweerder heeft in dit kader tegengeworpen dat eiser geen pogingen heeft gedaan om via de digitale systemen van de Turkse overheid (UYAP/e-Devlet) toegang te krijgen tot zijn rechtbankdossier over het uitreisverbod. Ook vormen eisers verklaringen over dit asielmotief geen samenhangend en aannemelijk geheel, omdat eiser wisselend heeft verklaard over wanneer hij en de apotheker gearresteerd werden. Niet aannemelijk geacht wordt dat eiser in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat.
3.4
Omdat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat hij een vluchteling is als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag [4] of dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [5] , is de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Ook een terugkeerbesluit, gericht op vertrek naar Turkije, met een vertrektermijn van vier weken is aan eiser uitgereikt.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – de volgende beroepsgronden aan.
4.1
Eiser betoogt ten eerste dat de door verweerder toegepaste geloofwaardigheidsbeoordeling [6] onrechtmatig is vanwege strijd met het Unierecht en jurisprudentie. Verweerder legt met de geloofwaardigheidsbeoordeling van WI 2024/6 een te hoge bewijslast op en gaat daarmee voorbij aan de samenwerkingsplicht van verweerder en de lastige bewijspositie waarin asielzoekers verkeren. Eiser wijst in dit kader op jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [7] , het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) [8] en recente prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond [9] .
4.2
Ook de problemen vanwege eiser zijn HDP-lidmaatschap en vanwege het verstrekken van medicatie zijn ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft eisers verklaringen, de overgelegde documenten en de landeninformatie niet voldoende in onderlinge samenhang beoordeeld. Verweerder heeft in dit kader ten onrechte tegengeworpen dat eiser vaag, summier en wisselend verklaard heeft over zijn problemen vanwege betrokkenheid bij HDP en het verstrekken van medicatie. Zo heeft eiser een uitleg gegeven voor zijn legale uitreis en het opheffen van het uitreisverbod. Ook dient verweerder bij de beoordeling van de problemen meer betekenis toe te kennen aan de problemen die de broer en de ex-echtgenote van eiser hebben gehad en aan de omstandigheid dat verweerder erkent dat eiser lid geweest is van de HDP en een politieke overtuiging heeft.
4.3
In beroep heeft eiser een arrestatiebevel overgelegd dat tegen hem is uitgevaardigd, inclusief vertaling. Daaruit blijkt volgens eiser dat hij in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat, omdat ze hem wensen te verhoren vanwege betrokkenheid bij de terroristische organisatie PKK/KCK.
4.4
Tot slot heeft verweerder eisers verklaringen ten onrechte niet beoordeeld in het licht van landeninformatie [10] over Turkije, waaruit blijkt dat in Turkije structureel geweld en discriminatie plaatsvindt tegen Koerden.
5. Verweerder heeft het in beroep overgelegde arrestatiebevel laten onderzoeken door Bureau Documenten (BD) en deze onderzoeksresultaten aan het dossier toegevoegd. In het verweerschrift en op de zitting heeft verweerder vervolgens gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden van eiser en tot ongegrondverklaring van het beroep geconcludeerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Geloofwaardigheidsbeoordeling WI 2024/6
7. De rechtbank is van oordeel dat de geloofwaardigheidsbeoordeling die door verweerder gehanteerd wordt, en zoals vastgelegd in WI 2024/6, niet onrechtmatig is vanwege strijd met het Unierecht. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak [11] van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats van 6 maart 2025. Uit deze uitspraak volgt dat met WI 2024/6 geen verhoogde bewijsmaatstaf is aangelegd, die in strijd is met het Unierecht en dat het geen onredelijk beleid betreft om eerst te beoordelen of er objectieve onderbouwende documenten aanwezig zijn voor het asielrelaas, alvorens een uitgebreide geloofwaardigheidsbeoordeling te maken. Wel moet verweerder alle omstandigheden van het specifieke geval in samenhang met elkaar beoordelen om tot een conclusie over de geloofwaardigheid te komen. De cumulatieve voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, kunnen dus niet als strikte checklist worden getoetst door verweerder. De beroepsgronden van eiser geven geen aanleiding om van dit oordeel van de meervoudige kamer af te wijken.
7.1.
De rechtbank is daarbij ook van oordeel dat verweerder met de toegepaste geloofwaardigheidsbeoordeling, ook in dit specifieke geval, niet in strijd met het Unierecht heeft gehandeld. Verweerder heeft alle cumulatieve voorwaarden getoetst en alle kenbare feiten en omstandigheden betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Ook de door eiser overgelegde documenten zijn daarin betrokken. Verweerder heeft afdoende en kenbaar gemotiveerd waarom aan deze documenten geen of een lage bewijswaarde wordt toegekend voor het onderbouwen van de gestelde asielmotieven. Net als bij de voorheen gehanteerde geloofwaardigheidsbeoordeling is verweerder uitgebreid ingegaan op de verklaringen van eiser waarbij is uitgelegd waarom bepaalde vaagheden en inconsistenties in zijn verklaringen zijn tegengeworpen.
7.2.
Het betoog van eiser dat de nieuwe werkwijze in WI 2024/6 voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder, zowel in zijn algemeenheid als in dit specifieke geval, in strijd is met het Unierecht, slaagt niet.
Geloofwaardigheid problemen vanwege HDP-lidmaatschap
8. Met inachtneming van voorgaande overwegingen over WI 2024/6 is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers problemen vanwege zijn betrokkenheid bij HDP ongeloofwaardig zijn. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verduidelijkt dat aannemelijk geacht wordt dat eiser weliswaar ooit lid is geweest van HDP, ongeacht de onjuiste verklaringen over lidmaatschap vóór 2012, maar dat de problemen met de Turkse autoriteiten vanwege dit lidmaatschap van HDP niet geloofwaardig zijn. In dit kader heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser vaag en summier verklaard heeft over de arrestaties die hij zou hebben meegemaakt en dat het ongerijmd is dat hij slechts over één arrestatie herinneringen heeft. Ook mocht worden tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig en wisselend verklaard heeft over de verschillende rollen die hij binnen de partij vervuld heeft, inclusief de ernst en bijzonderheid van die rollen, en dat de verklaringen van eiser hierover niet overeenkomen met de door hem overlegde documenten. Tot slot heeft verweerder in deze beoordeling ook mogen betrekken dat eiser zijn verklaringen over zijn betrokkenheid bij HDP en het verspreiden van de krant Ozgur Gundem vanaf het jaar 2000 tegenstrijdig zijn met de algemene landeninformatie, nu daaruit blijkt dat HDP pas in 2012 is opgericht en de betreffende krant na 1994 niet meer werd gepubliceerd. De stelling in beroep dat deze verklaringen gelezen moeten worden als betrokkenheid bij de pro-Koerdische beweging in zijn algemeenheid, ongeacht de naamgeving die de verschillende partijen door de tijd hebben gehad, is niet met overtuigende argumenten onderbouwd en nemen de ongerijmdheid en tegenstrijdigheid van de eerdere verklaringen niet weg.
8.1
Ten aanzien van het arrestatiebevel heeft verweerder op gemotiveerde gronden tegengeworpen dat de problemen met en de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten voor eiser hiermee niet worden onderbouwd, nu dit document vanwege gebrek aan referentiemateriaal niet op echtheid kan worden onderzocht. Verweerder mocht zich in dit geval baseren op de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten, nu eiser deze resultaten niet met een contra-expertise of concrete aanknopingspunten voor twijfel heeft weten te weerleggen. Bovendien kan de inhoud van dit document het relaas van eiser niet aannemelijk maken en onderbouwen, zelfs als wel van de echtheid en authenticiteit van het arrestatiebevel zou worden uitgegaan. Verweerder heeft namelijk mogen tegenwerpen dat het ongerijmd is dat in het arrestatiebevel is vermeld dat eiser wegens betrokkenheid bij de partij PKK/KCK wordt gezocht, terwijl eiser in de gehoren steeds verklaard heeft over betrokkenheid bij HDP. De stelling in beroep dat de autoriteiten PKK/KCK vermelden om een arrestatie te rechtvaardigen is niet met bronnen of andere overtuigende argumenten onderbouwd. De beroepsgronden slagen niet.
Geloofwaardigheid van eisers problemen vanwege het verstrekken van medicatie
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de problemen van eiser vanwege het verstrekken van medicatie niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft in dit kader mogen tegenwerpen dat eiser onvoldoende inspanning heeft geleverd om de strafvervolging voor deze daden met documenten uit UYAP/e-Devlet te onderbouwen. Niet aannemelijk gemaakt is waarom eiser niet meer heeft kunnen inloggen in e-Devlet nadat zijn telefoon doorzocht is bij de vreemdelingenpolitie. Ook anderszins is geen afdoende verklaring gegeven waarom eiser geen beschikking kon krijgen over stukken van een strafprocedure uit 2007. Tot slot heeft verweerder in dit kader mogen tegenwerpen dat het ongerijmd is dat eiser, ondanks de gestelde negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten, op eigen verzoek opheffing van zijn uitreisverbod heeft kunnen verkrijgen en legaal heeft kunnen uitreizen. Daarbij mocht ook worden tegengeworpen dat het document over de opheffing van het uitreisverbod geen verklaring geeft voor de reden van het opheffen.
Discriminatie en geweld tegen Koerden
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat de door hem ondervonden discriminatie zo ernstig is dat dit als een daad van vervolging kan worden aangemerkt. Van discriminatie waardoor eiser zodanig ernstig in zijn bestaansmogelijkheden is beperkt dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied heeft kunnen functioneren, zoals bedoeld in het beleid [12] van verweerder, is namelijk niet gebleken. In dit kader mocht verweerder erop wijzen dat eiser in Turkije opleidingen volgde, kon werken, een huis kon kopen en medische zorg heeft gekregen. De bronnen die eiser aanhaalt over geweld en discriminatie tegen Koerden in Turkije zien op de algemene situatie in Turkije en maken het oordeel over het individuele geval van eiser hier niet anders.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag op goede gronden heeft kunnen afwijzen. Ook het terugkeerbesluit blijft in stand.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie artikel 31, zesde lid, onder c van de Vw 2000.
3.Zie artikel 31, zesde lid, onder b van de Vw 2000.
4.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zoals omschreven in Werkinstructie 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
7.Zie het arrest
8.Zie het
10.Eiser wijst in dit kader op het rapport
12.Paragraaf C2/3.2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).