ECLI:NL:RBDHA:2025:1595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
24-49175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister heeft de aanvraag op 9 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser, die stelt dat hij in Kroatië een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. Eiser verwijst naar verschillende rapporten en uitspraken die zijn standpunt onderbouwen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Kroatië zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser is er niet in geslaagd om aan te tonen dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 14 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.49175
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J.P. Arts).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 24 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Z. Hanina als tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Kan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan ten aanzien van Kroatië?
5. Eiser stelt dat uit landeninformatie blijkt dat hij in Kroatië een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. In dit verband wijst eiser erop dat zittingsplaats Zwolle een zitting bij de meervoudige kamer heeft gepland in beroepen met zaaknummers NL24.35133 en NL24.35234. Deze zitting gaat over de vraag of ten aanzien van Kroatië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser meent dat er aanleiding is om de uitspraak van zittingsplaats Zwolle af te wachten in het kader van een zorgvuldige besluitvorming. Verder stelt eiser dat Dublinterugkeerders een reëel risico lopen om het slachtoffer te worden van pushbacks en dat de opvangvoorzieningen in Kroatië ontoereikend zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt haalt eiser de volgende bronnen aan: een rapport van het Croatian Law Centre van 18 juli 2024, een bericht van Centre for Peace Studies van 19 januari 2024, een rapport van European Union Agency for Asylum (p.15-16) en een uitspraak van zittingsplaats Zwolle van 21 oktober 20242, waarin is overwogen dat uit het meest recente AIDA-rapport over Kroatië, een rapport van No Name Kitchen van 26 september 2024 en een uitspraak van een Duitse rechtbank uit 2023 volgt dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende groepen asielzoekers en dat personen die reeds zijn opgenomen in de nationale asielprocedure ook het slachtoffer kunnen worden van pushbacks.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 geoordeeld dat de minister ten aanzien van Kroatië - voor Dublinclaimanten - van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Het vorenstaande betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Kroatië niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Kroatië overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo). Naar het oordeel van rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling in voornoemde uitspraak dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 het AIDA-rapport van 10 juli 2024 en de brief van CPS van 19 januari 2024 betrokken in haar oordeel. In r.o. 5.3 tot en met 5.6 van deze uitspraak heeft de Afdeling uitdrukkelijk geoordeeld dat uit de beschikbare informatie niet volgt dat Dublin claimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks op het grondgebied van Kroatië.

2.ECLI:NL:RBOVE:2024:5401.

Daarvoor bevat de informatie geen aanknopingspunten. Er zijn ook geen gedocumenteerde gevallen bekend van Dublinclaimanten die daadwerkelijk betrokken zijn geweest bij de pushbacks op het Kroatisch grondgebied. Naar het oordeel van de Afdeling kan de theoretische mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van een pushback, omdat zij niet van andere asielzoekers kunnen worden onderscheiden, niet worden gelijkgesteld met de ook uit de rechtspraak van het Hof voortvloeiende eis dat sprake moet zijn van een reëel risico. De rechtbank ziet in uitspraak van zittingsplaats Zwolle en de daarin aangehaalde bronnen dan ook geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling. Het rapport van the Croatian Law Centre en het rapport van European Union Agency for Asylum geven verder geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Kroatië. Nu de meervoudige kamer van zittingsplaats Zwolle op 19 december 2024 uitspraak heeft gedaan over de vraag of ten aanzien van Kroatië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ziet de rechtbank geen reden om de zaak aan te houden.3 De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. Eiser stelt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die ertoe nopen dat de minister zijn asielaanvraag - op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening - aan zich moet trekken. Eiser is getraumatiseerd door zijn slechte ervaringen in Kroatië. Eiser is tijdens zijn pogingen om Kroatië binnen te komen zeven keer opgepakt. Hij is daarbij in elkaar geslagen, zijn spullen zijn afgepakt en hij is teruggestuurd naar Bosnië. Eiser heeft tevens scabiës opgelopen als gevolg van de onhygiënische omstandigheden in de opvang.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is voor toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag op grond van dit artikellid alleen onverplicht aan zich indien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. Hiervan is in dit geval geen sprake. De door eiser aangehaalde persoonlijke ervaringen leiden niet tot de conclusie dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De verklaringen van eiser over de door hem ervaren slechte behandeling door de Kroatische autoriteiten gaan bovendien over de wijze waarop hij bij eerste aankomst in Kroatië is behandeld en niet over de situatie dat eiser als Dublinclaimant aan Kroatië zal worden overgedragen. De minister heeft er daarnaast terecht op gewezen dat niet gebleken is dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen bij de Kroatische autoriteiten.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

3.ECLI:NL:RBDHA:2024:21850.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 januari 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.