ECLI:NL:RBDHA:2025:15897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.13280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van feitelijke gezinsband

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar echtgenoot. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, met een besluit van 22 december 2023, en het bezwaar werd op 20 februari 2025 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiseres, geboren in 1998 en met de Jemenitische nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat er geen feitelijke gezinsband bestaat tussen eiseres en haar echtgenoot. Eiseres heeft weliswaar haar familierechtelijke relatie aangetoond, maar er is onvoldoende invulling gegeven aan hun huwelijksrelatie. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ten tijde van de binnenkomst van haar echtgenoot in Nederland sprake was van een feitelijke gezinsband. De rechtbank stelt dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met de Gezinsherenigingsrichtlijn, die vereist dat er sprake moet zijn van een werkelijk huwelijks- of gezinsleven.

De rechtbank oordeelt verder dat verweerder niet ten onrechte heeft besloten om eiseres niet te horen in de bezwaarfase, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit konden leiden. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en eiseres krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Werner),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [referent] (referent), de gemachtigde van eiseres, J.A. Matti als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Op 23 augustus 2022 heeft referent namens eiseres een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar echtgenoot, referent.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft weliswaar haar familierechtelijke relatie aangetoond met referent, maar er is tussen hen geen sprake van een feitelijke gezinsband. Eiseres en referent hebben namelijk onvoldoende invulling gegeven aan hun huwelijksrelatie om van een feitelijke gezinsband te kunnen spreken.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet daadkrachtig is gemotiveerd. Primair stelt eiseres zich op het standpunt dat het criterium ‘feitelijke gezinsband’ uit paragraaf C2/4.1.2 van de Vc [1] niet aan eiseres en referent mag worden tegengeworpen. Het criterium komt namelijk als zodanig niet voor in de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] . Het is daarbij volgens eiseres onwaarschijnlijk dat deze richtlijn een basis biedt voor het criterium. In de Gezinsherenigingsrichtlijn staat namelijk als enige aanknopingspunt het criterium ‘werkelijk huwelijks- en gezinsleven’ [3] . Die bepaling is niet expliciet geïmplementeerd in nationale regelgeving. Een richtlijnbepaling kan enkel ten nadele van een particulier worden gebruikt, nadat het in nationale regelgeving is geïmplementeerd. Subsidiair stelt eiseres dat de uitleg die verweerder in door hem aangehaalde Werkinstructie 2024/4 aan het feitelijke gezinsband-criterium geeft te vergaand is. Daarbij stelt eiseres onder verwijzing naar het Informatiebericht (IB) 2022/30 dat verweerder het feitelijk gezinsverband-criterium toepast, terwijl verweerder zelf niet weet wat de inhoudelijke betekenis is van het criterium. Dit leidt tot rechtsonzekerheid en willekeur. Daarnaast heeft eiseres referent twee keer in Egypte bezocht. Ter onderbouwing daarvan heeft eiseres in beroep twee vliegtickets overgelegd. Eiseres en referent hebben elkaar ontmoet om hun relatie en huwelijk te kunnen uitoefenen en zij hebben veelvuldig contact onderhouden via sociale media. Eiseres meent daarnaast dat zij en referent ten onrechte niet zijn gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
‘Feitelijke gezinsband’ in overeenstemming met Gezinsherenigingsrichtlijn?
7. De stelling van eiseres dat artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn een facultatieve bepaling is die niet aan eiseres tegengeworpen kan worden omdat deze niet geïmplementeerd is in dwingend nationaal recht, slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing is op de onderhavige aanvraag. Op grond van artikel 16 van de richtlijn kan een verzoek worden afgewezen als er geen sprake (meer) is van een werkelijk huwelijks-of gezinsleven. Uit het beleid van verweerder, zoals opgenomen in paragraaf C2/4.1.2 van de Vc, volgt dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt verleend, als de echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoort tot het gezin van de referent. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank niet in dat en waarom het beleid van verweerder, waarbij wordt beoordeeld of een gezinslid feitelijk tot het gezin van de referent behoort, niet in overeenstemming zou zijn met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Daarbij is ook van belang dat gezinshereniging het herstel beoogt van het gezinsleven zoals dat eerder al bestond, voor de komst referent naar Nederland. Als een vreemdeling en referent in het land van herkomst geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven uitoefenden, bestaat er geen gezinsleven dat voor herstel in aanmerking komt. Een rechtsgeldig huwelijk zonder enige feitelijke invulling kan namelijk evengoed worden voortgezet zonder dat een vreemdeling nareist. [4]
Is er sprake van een feitelijke gezinsband?
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ten tijde van de binnenkomst van referent in Nederland sprake was van een feitelijke familie- of gezinsband en overweegt daartoe als volgt.
8.1.
De beoordeling van de voorwaarden om te kunnen spreken van een werkelijk gezinsleven in de zin van artikel 16, eerste lid, onder b, van de richtlijn vereist een beoordeling per geval, zoals overigens ook blijkt uit artikel 17 van deze richtlijn, met inachtneming van alle relevante factoren in elk afzonderlijk geval en in het licht van de door die richtlijn nagestreefde doelstellingen. Een enkel juridische band is niet voldoende om een werkelijke gezinsband aan te nemen.
8.2.
Verweerder heeft alle relevante factoren betrokken. Verweerder heeft mogen betrekken dat referent naar eigen zeggen in 2014 voor het laatst in Jemen is geweest en sindsdien in Egypte heeft verbleven. Referent is pas op 20 oktober 2021 met de handschoen getrouwd met eiseres. Op het moment van zijn vertrek uit Jemen was referent nog niet getrouwd. Verweerder heeft eiseres bovendien mogen tegenwerpen dat zij nooit met referent heeft samengewoond of een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd met referent. Eiseres verbleef namelijk in Jemen en referent in Egypte. Verweerder heeft ook mogen betrekken dat eiseres en referent geen kinderen hebben samen. In beroep heeft eiseres vliegtickets overgelegd en stelt zij dat zij referent tweemaal heeft opgezocht in Egypte. Los van de vraag of dit gelet op de ex tunc-beoordeling kan worden betrokken, leiden deze vliegtickets niet tot een ander oordeel. Verweerder wijst er terecht op dat dit gestelde verblijf van eiseres bij referent in Egypte niet met nadere andere stukken is onderbouwd en ook geen steun vindt in de dossierstukken en de eerder afgelegde verklaringen. Zo is eerder verklaard dat er onvoldoende geld was om elkaar te bezoeken en valt uit het appverkeer uit de betreffende periode niet op te maken dat zij op dat moment samen in Egypte verbleven. Over de appgesprekken uit de periode tussen 27 juli 2021 en 28 februari 2022 heeft verweerder zich ook op het standpunt mogen stellen dat deze onvoldoende zijn om aannemelijk te maken dat er daadwerkelijk en voldoende invulling werd gegeven aan het huwelijk.
Hoorplicht
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [5] Verweerder heeft op grond van wat naar voren is gebracht in bezwaar redelijkerwijs kunnen concluderen dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
11. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.W.H. Schippers, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie inzake het recht op gezinshereniging (Gezinsherenigingsrichtlijn).
3.Artikel 16 lid 1 onder b van de Gezinsherenigingsrichtlijn (Richtlijn 2003/86/EG).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:998, ov. 4.
5.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.