ECLI:NL:RBDHA:2025:1570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/09/668400 / HA ZA 24-535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoedingsrecht tussen ex-echtgenoten na echtscheiding en erfenis

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een geschil tussen ex-echtgenoten over vergoedingsrechten na hun echtscheiding. De man en de vrouw zijn van 11 februari 1983 tot 21 april 2023 gehuwd geweest en zijn in 2023 gescheiden. Tijdens hun huwelijk hebben beide partijen een erfenis ontvangen, die zij hebben aangewend voor het voldoen van schulden van de huwelijksgemeenschap. In de echtscheidingsbeschikking is aan de vrouw een vergoedingsrecht toegekend, maar de man heeft zijn vergoedingsrecht niet ter sprake gebracht in de echtscheidingsprocedure. Hij vordert nu dat de rechtbank ook zijn vergoedingsrecht erkent, in verband met de erfenis die hij heeft ontvangen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van de man op artikel 1:84 BW in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank stelt vast dat de man en de vrouw beide hun privévermogen hebben aangewend om schulden van de gemeenschap te voldoen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de man ook recht heeft op een vergoedingsrecht ter hoogte van € 15.315,96, wat gelijk is aan de helft van de erfenis die hij heeft ontvangen. Dit bedrag moet verrekend worden met het bedrag dat de man nog aan de vrouw verschuldigd is uit hoofde van haar vergoedingsrecht.

De rechtbank wijst de vordering van de bewindvoerder af om de executie van de echtscheidingsbeschikking op te heffen, en compenseert de proceskosten tussen partijen. Het vonnis is uitgesproken op 5 februari 2025 door mr. I.A.M. Kroft.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/668400 / HA ZA 24-535
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[de man]te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat: mr. G.A. Nandoe Tewarie,
tegen
BETERBUDGETBEHEER B.V.te Zoeterwoude,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van
[de vrouw]te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. A.A.G. Balkenende.
Eiser wordt hierna ‘de man’ en gedaagde ‘de bewindvoerder’ genoemd. [de vrouw] wordt hierna aangeduid als ‘de vrouw’.

1.Inleiding: waar gaat deze zaak over?

1.1.
De man en de vrouw zijn gehuwd geweest. Zij zijn gescheiden in 2023. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap in verband met een door haar ontvangen erfenis en is de man veroordeeld tot betaling van de helft daarvan. De man heeft nog niet het volledige bedrag aan de vrouw betaald. Hij stelt nu dat hij ook een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap in verband met een door hem ontvangen erfenis, maar dat hij vergeten is om dit in de echtscheidingsprocedure ter sprake te brengen. De man wil zijn vordering op de vrouw verrekenen met de vordering die de vrouw nog op hem heeft. De bewindvoerder stelt zich echter op het standpunt dat de man geen vergoedingsrecht heeft, gelet op artikel 1:84 BW.
De rechtbank komt tot het oordeel dat een beroep op dat artikel in deze kwestie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank noemt eerst welke stukken door partijen zijn ingediend en hoe de procedure is verlopen. Dan volgt een beschrijving van de feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn en waar partijen het over eens zijn. Vervolgens vat de rechtbank de vorderingen samen die partijen over en weer (in conventie en in reconventie) hebben ingesteld. Daarna volgt de beoordeling door de rechtbank van die vorderingen en van de juridische argumenten die partijen naar voren hebben gebracht. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissingen op de vorderingen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 18 juni 2024, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 3;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 15;
  • het vonnis van 2 oktober 2024, waarbij een mondeling behandeling is bepaald;
  • het e-mailbericht van de rechtbank van 5 december 2024, waarin de rechtbank vragen aan partijen heeft gesteld;
  • de akte nadere overlegging stukken (producties 15 en 16) van de zijde van de man.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 december 2024. Hierbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door mr. Nandoe Tewarie voornoemd;
  • mr. Balkenende voornoemd namens de bewindvoerder;
  • de vrouw.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
2.4.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
De man en de vrouw zijn met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd geweest van 11 februari 1983 tot 21 april 2023. Deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 maart 2023 (hierna: de echtscheidingsbeschikking) de echtscheiding tussen hen uitgesproken.
3.2.
De man heeft in 2018 een erfenis ontvangen van € 30.631,93 onder uitsluitingsclausule. De man heeft deze erfenis niet ter sprake gebracht in de echtscheidingsprocedure.
3.3.
De vrouw heeft in 2021 een erfenis ontvangen van € 48.000 onder uitsluitingsclausule. De vrouw heeft zich in de echtscheidingsprocedure op het standpunt gesteld dat zij in verband hiermee een vergoedingsrecht heeft op de man van € 48.000. De rechtbank heeft de vrouw in het gelijk gesteld en heeft de man veroordeeld tot betaling van € 24.000 in verband met dit vergoedingsrecht. Hiertoe heeft de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking overwogen:
“Naar het oordeel van de rechtbank is in deze procedure dan ook voldoende komen vast te staan dat er een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden van privévermogen van de vrouw naar de huwelijksgemeenschap en dat de vrouw ter hoogte van die vermogensverschuiving een vergoedingsrecht heeft op de huwelijksgemeenschap, dan wel voor de helft van dat bedrag op de man.”
3.4.
De vrouw heeft in augustus 2023 beslag laten leggen voor haar vordering op de man van € 24.000. Een deel van de vordering is reeds geïncasseerd. Er resteert een vordering van € 15.315,97.
3.5.
De goederen van de vrouw zijn op 28 november 2023 onder bewind gesteld.
3.6.
Bij vonnis in kort geding van 6 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de executie van de echtscheidingsbeschikking geschorst voor zover de vrouw op basis van deze beschikking nog aanspraak maakt op meer dan € 535,13 aan hoofdsom en € 1.477,88 aan incassokosten. De voorzieningenrechter overwoog hiertoe in rechtsoverweging 4.3:
“Het voorgaande doet er niet aan af dat de man naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wel op juiste gronden heeft aangevoerd dat hij nog een vorderingsrecht heeft op de vrouw in verband met de door hem ontvangen erfenis in 2018, waarmee in de beschikking van 30 maart 2023 geen rekening is gehouden. [..] Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook voorshands aannemelijk dat er een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden van privévermogen van de man naar de huwelijksgemeenschap. Daarmee is tevens aannemelijk dat de man ter hoogte van die vermogensverschuiving een vergoedingsrecht heeft op de huwelijksgemeenschap, dan wel voor de helft van dat bedrag op de vrouw. Concreet zou dit laatste betekenen dat de man een vergoedingsrecht op de vrouw heeft van € 15.315,97 (€ 30.631,93/2). De nu pas opgevoerde erfenis van de man (onder uitsluiting), betreft een na de beschikking aan het licht gekomen feit, dat maakt dat onverwijlde (volledige tenuitvoerlegging van de beschikking van 30 maart 2023 door de vrouw niet kan worden aanvaard. [..]”

4.Het geschil

4.1.
De man vordert thans, na intrekking van diverse vorderingen ter zitting, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • vast te stellen dat de vrouw aan de man uit hoofde van zijn vergoedingsrecht een bedrag van € 15.315,96 moet voldoen, binnen een week na de datum van dit vonnis;
  • de vrouw te veroordelen tot afgifte van de sieraden van de moeder van de man, bestaande uit onder meer een bloedkoralen ketting, armbanden en ringen, binnen één week na de datum van dit vonnis;
  • de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De bewindvoerder heeft verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man. De bewindvoerder vordert thans op haar beurt, na intrekking van één van haar vorderingen ter zitting, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de schorsing van de executie van de echtscheidingsbeschikking zoals neergelegd in het vonnis van de voorzieningenrechter van 6 mei 2024 op te heffen en te verklaren voor recht dat de man nog € 15.315,96 moet voldoen in verband met de veroordeling in de echtscheidingsbeschikking;
de man te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 15.315,96 vanaf 30 maart 2023 dan wel vanaf 2 juli 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
de man te veroordelen in de proceskosten.
4.3.
De man heeft verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
De rechtbank zal de vorderingen over en weer, gelet op hun onderlinge samenhang, samen bespreken.
Heeft de man een vergoedingsrecht?
5.2.
Vaststaat dat de man en de vrouw tijdens het huwelijk allebei een erfenis onder uitsluitingsclausule hebben ontvangen. Verder staat vast dat er tijdens het huwelijk veel schulden waren. De man en de vrouw hebben een gemeentelijk schuldhulpverleningstraject doorlopen dat op 7 juli 2022 is afgerond. Tussen partijen is niet in geschil dat de erfenis die de man heeft ontvangen is aangewend om schulden van de huwelijksgemeenschap te voldoen. De rechtbank leidt uit de echtscheidingsbeschikking af dat de erfenis die de vrouw heeft ontvangen eveneens is besteed aan kosten en schulden van de huwelijksgemeenschap. De bewindvoerder heeft dit betwist, maar hij heeft deze betwisting onvoldoende gemotiveerd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
5.3.
De rechtbank heeft in de echtscheidingsbeschikking geoordeeld dat er een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden van privévermogen van de vrouw naar de huwelijksgemeenschap en dat de vrouw ter zake een vergoedingsrecht toekomt. De man is in dat kader onherroepelijk veroordeeld tot betaling van € 24.000 aan de vrouw.
5.4.
Nu de man – evenals de vrouw – met privévermogen gemeenschapsschulden heeft voldaan en er dus ook een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden van privévermogen van de man naar de huwelijksgemeenschap, komt aan hem op grond van het bepaalde in artikel 1:96 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in beginsel ook een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap toe.
5.5.
De bewindvoerder heeft echter aangevoerd dat het vergoedingsrecht van de man jegens de gemeenschap in dit geval niet geldend kan worden gemaakt omdat de gezamenlijke inkomens en vermogens van de man en de vrouw ontoereikend waren om de gemeenschappelijke schulden, waaronder de kosten van de huishouding, te dragen. De man was daarom gehouden om zijn privévermogen aan te wenden ter voldoening van deze schulden. De bewindvoerder heeft zich in dit verband beroepen op artikel 1:84 BW.
5.6.
Artikel 1:84 lid 1 BW bepaalt dat de kosten van de huishouding achtereenvolgens ten laste komen van (1) het gemene inkomen, (2) de eigen inkomens naar evenredigheid daarvan, (3) het gemene vermogen en (4) de eigen vermogens naar evenredigheid daarvan, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten. Tussen partijen is niet in geschil dat de man met zijn privévermogen heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding toen er onvoldoende inkomsten waren. Omdat de man hiermee heeft voldaan aan een op hem rustende verbintenis, is er in beginsel toch geen plaats voor een vergoedingsrecht [1] .
Kan de vrouw zich in redelijkheid beroepen op artikel 1:84 BW?
5.7.
Ook voor de vrouw geldt dat zij met haar privévermogen heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding toen er onvoldoende inkomsten waren. De man heeft in de echtscheidingsprocedure echter geen beroep gedaan op artikel 1:84 BW waardoor de rechtbank dit niet heeft meegewogen in haar beslissing. Het door de rechtbank vastgestelde vergoedingsrecht van de vrouw is thans onherroepelijk geworden.
5.8.
De man meent dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dat hij zijn vergoedingsrecht niet geldend kan maken vanwege het beroep van de bewindvoerder op artikel 1:84 BW, terwijl het vergoedingsrecht van de vrouw wel in rechte is komen vast te staan.
5.9.
De rechtbank stelt voorop dat de redelijkheid en billijkheid iedere regel kunnen beperken. Zij beperken een regel echter slechts voor zover de toepassing daarvan in het concrete geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
De rechtbank stelt voorop, dat als de man zijn erfenis zou hebben ingebracht in de echtscheidingsprocedure en zich zou hebben beroepen op een vergoedingsrecht, beide erfenissen op gelijke wijze in de verdeling zouden zijn betrokken. De rechtbank is van oordeel dat het onder de omstandigheden in deze kwestie, waarin de privévermogens van beide ex-echtgenoten zijn aangewend om schulden van de gemeenschap te voldoen in een situatie waarin hun inkomens en gemeenschappelijke vermogen daartoe ontoereikend waren, terwijl het vergoedingsrecht van de vrouw in de echtscheidingsbeschikking is komen vast te staan, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat in deze procedure met het beroep op artikel 1:84 BW zou kunnen worden bewerkstelligd dat niet hetzelfde geldt voor de man. Feitelijk zou dat betekenen dat de erfenis van de man geheel is aangewend voor de gemeenschappelijke schulden, terwijl de vrouw haar erfenis behoudt door haar vergoedingsrecht op de man, enkel en alleen omdat de man in de echtscheidingsprocedure heeft nagelaten beroep te doen op een vergoedingsrecht in verband met zijn erfenis of een beroep op artikel 1:84 BW te doen. Die uitkomst acht de rechtbank onbillijk. Het is ook niet redelijk dat de vrouw een voordeel zou genieten op de man enkel vanwege een omissie van de man. Naar het oordeel van de rechtbank moet juiste toepassing van het bepaalde in artikel 1:84 BW daarom in deze zaak achterwege blijven en worden aangesloten bij de vaststelling van het vergoedingsrecht van de vrouw in de echtscheidingsprocedure. Dit brengt mee dat de man ook een vergoedingsrecht heeft op de vrouw ter hoogte van € 15.315,97 (€ 30.631,93 / 2) en dat zijn vordering in zoverre toewijsbaar is.
5.10.
Omdat de man nog € 15.315,96 moet voldoen ter zake het vergoedingsrecht van de vrouw, er is voldaan aan de vereisten van artikel 6:127 BW (waaronder wederkerig schuldenaarschap) en de rechtbank de stellingen van de man zo begrijpt dat hij daar beroep op doet, bestaat er grond om tot verrekening over te gaan met hetgeen de man nog aan de vrouw verschuldigd is. De rechtbank zal dan ook bepalen dat het bedrag dat de vrouw uit hoofde van het vergoedingsrecht aan de man verschuldigd is, verrekend moet worden met het bedrag dat de man nog uit hoofde van het vergoedingsrecht aan de vrouw verschuldigd is. Omdat de beide vorderingen dezelfde waarde vertegenwoordigen, zullen deze na verrekening teniet gaan.
5.11.
Gezien het voorgaande zal de vordering van de bewindvoerder om de schorsing van de executie van de echtscheidingsbeschikking op te heffen en te verklaren voor recht dat de man nog een bedrag van € 15.315,96 aan de bewindvoerder moet voldoen, worden afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering om de man te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag.
Sieraden
5.12.
De man heeft naar voren gebracht dat de vrouw de sieraden van zijn moeder – waaronder een bloedkoralen ketting, armbanden en ringen – in bezit heeft. Hij stelt dat de vrouw dit in kort geding tegenover de voorzieningenrechter heeft erkend. Hij stelt dat de vrouw deze sieraden op grond van de uitsluitingsclausule in het testament van zijn moeder aan hem moet teruggeven.
5.13.
De bewindvoerder heeft betwist dat de vrouw de betreffende sieraden in haar bezit heeft.
5.14.
De rechtbank zal de vordering van de man met betrekking tot de sieraden afwijzen. Nog daargelaten dat de man niet heeft aangetoond dat de vrouw de betreffende sieraden in haar bezit heeft, is evenmin vast komen te staan dat de sieraden onder uitsluitingsclausule door de man zijn geërfd of dat deze sieraden anderszins aan hem toebehoren.
Proceskosten
5.15.
Gelet op de aard van de zaak en de omstandigheid dat de man en de vrouw
ex-echtgenoten zijn, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet betalen.

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
6.1.
verklaart voor recht dat de man een vergoedingsrecht heeft op de vrouw van € 15.315,96 en veroordeelt de bewindvoerder tot betaling van dit bedrag aan de man, waarbij geldt dat dit bedrag verrekend dient te worden met het bedrag van € 15.315,96 dat de man nog verschuldigd is aan de vrouw uit hoofde van haar vergoedingsrecht;
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.
1366

Voetnoten

1.Zie HR 27 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:96