In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een geschil tussen ex-echtgenoten over vergoedingsrechten na hun echtscheiding. De man en de vrouw zijn van 11 februari 1983 tot 21 april 2023 gehuwd geweest en zijn in 2023 gescheiden. Tijdens hun huwelijk hebben beide partijen een erfenis ontvangen, die zij hebben aangewend voor het voldoen van schulden van de huwelijksgemeenschap. In de echtscheidingsbeschikking is aan de vrouw een vergoedingsrecht toegekend, maar de man heeft zijn vergoedingsrecht niet ter sprake gebracht in de echtscheidingsprocedure. Hij vordert nu dat de rechtbank ook zijn vergoedingsrecht erkent, in verband met de erfenis die hij heeft ontvangen.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van de man op artikel 1:84 BW in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank stelt vast dat de man en de vrouw beide hun privévermogen hebben aangewend om schulden van de gemeenschap te voldoen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de man ook recht heeft op een vergoedingsrecht ter hoogte van € 15.315,96, wat gelijk is aan de helft van de erfenis die hij heeft ontvangen. Dit bedrag moet verrekend worden met het bedrag dat de man nog aan de vrouw verschuldigd is uit hoofde van haar vergoedingsrecht.
De rechtbank wijst de vordering van de bewindvoerder af om de executie van de echtscheidingsbeschikking op te heffen, en compenseert de proceskosten tussen partijen. Het vonnis is uitgesproken op 5 februari 2025 door mr. I.A.M. Kroft.