ECLI:NL:RBDHA:2025:15698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
22 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.23616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn asielaanvraag op 15 december 2023 ingediend. De minister heeft op 4 maart 2024 Frankrijk verzocht om eiser over te nemen, wat door de Franse autoriteiten op 2 mei 2024 is geaccepteerd. De minister had de verplichting om eiser uiterlijk op 2 november 2024 over te dragen. Echter, op 27 augustus 2024 heeft de minister eiser geïnformeerd dat hij in de nationale procedure wordt opgenomen, omdat de minister op 7 maart 2024 de Franse autoriteiten had verzocht om de vrouw en kinderen van eiser over te nemen, wat niet rechtsgeldig was. Hierdoor is de minister verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijnen voor asielaanvragen die zijn ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 zijn verlengd met negen maanden door het besluit WBV 2023/3. Dit betekent dat de termijn om te beslissen op de aanvraag van eiser nog niet was verstreken toen hij op 9 mei 2025 een ingebrekestelling indiende. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur was, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk. De rechtbank komt niet toe aan de vraag of er een bestuurlijke dwangsom is verbeurd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman op 12 augustus 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.23616
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.A. Vegter),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank vindt een zitting niet nodig en heeft partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2

Is het beroep van eiser ontvankelijk?

3. De minister dient uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking te geven.3 Indien de minister onderzoekt of de aanvraag niet in behandeling dient te worden genomen4, vangt de beslistermijn aan op het moment waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.5
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Artikel 30 van de Vw.
5 Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
4. Eiser heeft op 15 december 2023 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 4 maart 2024 heeft de minister Frankrijk verzocht om eiser over te nemen.6 De Franse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd op 2 mei 2024. De minister diende eiser vanaf dat moment uiterlijk binnen zes maanden, dus uiterlijk op 2 november 2024, over te dragen.7
5. Op 27 augustus 2024 heeft de minister eiser echter bij brief laten weten dat hij wordt opgenomen in de nationale procedure. De reden hiervan is als volgt. De minister heeft op 7 maart 2024 de Franse autoriteiten verzocht de vrouw en kinderen van eiser over te nemen. Op 7 mei 2024 zijn de autoriteiten van Frankrijk daarmee akkoord gegaan. De claimtermijn was echter verstreken op 5 maart 2024. Het verzoek dat aan Frankrijk is verzonden op 7 maart 2024 is daarmee ongeldig. Het hierop verkregen akkoord kan daarom niet als rechtsgeldig worden aangemerkt. De minister wil het gezin niet scheiden en omdat de vrouw en kinderen van eiser zijn opgenomen in de nationale procedure, zal eiser ook worden opgenomen in de nationale procedure. De minister is daarom op 6 maart 2024 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
6. Sinds 27 januari 2023 is het besluit met kenmerk WBV 2023/3 van kracht.8 Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 16 februari 2024 geoordeeld dat de WBV 2023/3 rechtsgeldig is verlengd.9 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2024 met negen maanden zijn verlengd. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. De beslistermijn in zijn zaak is dus met negen maanden verlengd
.De termijn om te beslissen op zijn aanvraag was daarom nog niet verstreken toen hij op 9 mei 2025 de ingebrekestelling indiende bij de minister. De ingebrekestelling is daarmee prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?

7. Het beroep is niet-ontvankelijk. Alleen al om die reden komt de rechtbank niet toe aan het vaststellen van een eventueel verbeurde bestuurlijke dwangsom.
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
6 Artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening
7 Artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.
8 Staatscourant van 26 januari 2023, nr. 3235.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. 12 augustus 2025
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.