ECLI:NL:RBDHA:2025:1562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/09/659613 / HA ZA 24-43
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in onderzoeksrapport door Stichting tegen Gemeente Delft

In deze zaak vordert de Stichting inzage in een onderzoeksrapport dat door de Gemeente Delft is opgesteld in opdracht van een particulier onderzoeksbureau, NTA. De Stichting stelt dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door een heimelijk onderzoek uit te voeren naar de islamitische gemeenschap in Delft, waaronder de Stichting zelf. De procedure begon met een dagvaarding op 22 december 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 22 november 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente de Stichting niet de mogelijkheid heeft geboden om te reageren op de bevindingen van het onderzoek, wat een inbreuk op haar privacyrechten kan opleveren. De rechtbank oordeelt dat de Gemeente op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verplicht is om het NTA-rapport en andere relevante documenten aan de Stichting te verstrekken. De rechtbank legt voorwaarden op voor de verstrekking, waaronder het anonimiseren van persoonsgegevens. De Gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/659613 / HA ZA 24-43
Vonnis van 12 februari 2025
in de zaak van
STICHTING [eiseres], te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaten mr. P.L. Tjiam, mr. M.A. Theodoridis, mr. E.B. van de Loo en mr. R. Beets, allen te Amsterdam,
tegen
GEMEENTE DELFT, te Delft,
gedaagde,
advocaten mr. H. Doornhof en mr. J.R. Everhardus, beiden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Stichting en de Gemeente worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 december 2023, met producties 1 tot en met 17,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 16,
  • het tussenvonnis van de rechtbank van 10 juli 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties van de Stichting, met producties 18 tot en met 23.
1.2.
De rechtbank heeft beide partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling verzocht om in een akte toe te lichten welke van de in de in de dagvaarding onder randnummer 6.35 genoemde stukken inmiddels door de Gemeente aan de Stichting zijn verstrekt, en welke nog niet. Partijen hebben op 21 november 2024 hun akten met een antwoord op deze vraag aan de rechtbank en aan elkaar toegestuurd.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2024 plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben de wederzijdse standpunten toegelicht aan de hand van schriftelijke spreekaantekeningen, die ter zitting zijn overhandigd en eveneens tot de processtukken behoren. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder ter zitting is besproken en naar voren is gebracht.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Stichting komt voort uit een in 1982 opgerichte vereniging. Deze vereniging is ontstaan uit een samenkomst van ongeveer dertien gastarbeiders, die allen moslim en van Marokkaanse afkomst waren. De gemeenschap kwam in Delft bij elkaar. Na 1982 is de gemeenschap gegroeid. In 2007 heeft de gemeenschap een moskee in Delft laten bouwen en heeft zij haar rechtsvorm van een vereniging in een stichting gewijzigd. De Stichting is verantwoordelijk voor de activiteiten die vanuit de gemeenschap rondom de moskee worden georganiseerd. De moskee wordt wekelijks door 1.100 tot 1.500 moslims bezocht en is de grootste moskee van Delft.
2.2.
Rond 2012 kreeg de Gemeente te maken met geradicaliseerde jongeren die naar Syrië vertrokken. Enkele tientallen van deze jongeren waren afkomstig uit Delft.
2.3.
Vanaf 2014 is vanuit de Rijksoverheid, de Vereniging van Nederlandse gemeenten en vanuit de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aangedrongen op een lokale aanpak van radicalisering, extremisme en uitreizen. Onderdeel hiervan was de preventie van radicalisering op lokaal niveau. Vanaf 2016 heeft de Rijksoverheid hiervoor jaarlijks versterkingsgelden aan gemeenten beschikbaar gesteld. Aanvragen van gemeenten werden beoordeeld door de NCTV.
2.4.
Nadat in 2017 in Nederland opnieuw signalen opkwamen over radicalisering, constateerden diverse gemeenten (waaronder de Gemeente) tijdens hun overleggen met de NCTV dat mogelijk onvoldoende zicht bestond op de lokale infrastructuren. Dit leidde onder meer tot een advies van de NCTV aan de Gemeente om (op kosten van de NCTV) een lokale krachtenveldanalyse uit te voeren, om binnen de regio een beter beeld te krijgen van het krachtenveld. De NCTV adviseerde om hiervoor het bureau Nuance door Training & Advies (hierna te noemen: ‘NTA’) in te schakelen. NTA is een particulier onderzoeksbureau. NTA is niet in het bezit van een vergunning conform de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureau (Wpbr).
2.5.
Op 15 juni 2017 is een opdrachtformulering voor een regionale netwerkanalyse opgesteld. Uit de opdrachtformulering volgt dat de gemeenten Den Haag, Delft en Zoetermeer samen een onderzoeksvraag opstellen voor een regionale netwerkanalyse. Verder staat in de opdrachtformulering:
“Achtergrond
Vanaf 2014 bestaat bij de prio-gemeenten binnen Haaglanden de behoefte aan een netwerkanalyse op regionaal niveau. Het idee hierachter is dat als de regionale verbanden en hotspots in beeld zijn, de aanpak van radicalisering op fenomeen- en persoonsniveau effectiever kan worden. Inmiddels (...) zijn er binnen een aantal organisaties (w.o. politie, Veiligheidshuis en gemeente Zoetermeer) netwerkanalyses beschikbaar, echter vooral op persoonsniveau. Op het niveau van organisaties en locaties is een dergelijke analyse nog niet beschikbaar. Omdat er steeds meer signalen zijn dat Salafistische stromingen hun invloed in lokale moskeeën vergroten, is het voor het tegengaan van radicalisering van belang dat bekend is wat er lokaal op dit vlak speelt.
Door het verkrijgen van een beeld van het krachtenveld in de regio, gekoppeld aan locaties en organisaties, kan de aanpak van radicalisering op fenomeen- en locatieniveau effectiever worden vormgegeven. Op casusniveau is deze informatie bruikbaar bij de duiding.
(…)
De behoeften van de drie gemeenten zijn globaal gelijk: we willen een compleet regionaal beeld. De mate waarin het bestaande beeld moet worden aangevuld verschilt echter. In Delft zal een volledige krachtenveldanalyse moeten worden opgesteld en in Zoetermeer kan het bestaande beeld worden getoetst. (…)
Onderzoeksmethode
Een landelijk beproefde methode om een krachtenveldanalyse te maken van gemeenschappen, is het doen van participerende observaties. Deze methode komt uit de antropologie. Onderzoekers die zijdelings deel uitmaken van de gemeenschappen, participeren in de gemeenschap en observeren wat er gebeurt. Om onderzoeksresultaten niet te beïnvloeden, kan niet worden aangegeven dat er een onderzoek wordt uitgevoerd. Wel participeren onderzoekers met hun eigen identiteit, het is dus geen undercover-operatie. Na afloop van het onderzoek is het van belang dat het onderzoek zelf en de uitkomsten vertrouwelijk behandeld worden.
(…)”
2.6.
De Gemeente heeft opdracht gegeven aan NTA om de krachtenveldanalyse uit te voeren. De definitieve onderzoeksopdracht is niet in een schriftelijke opdrachtbevestiging vastgelegd. Wel heeft een medewerker van de Gemeente op 31 juli 2017 via WhatsApp de onderstaande opdrachtbevestiging aan NTA verstuurd:
“(…) hierbij nog even formeel de bevestiging dat we de netwerkanalyse graag laten uitvoeren.”
2.7.
NTA heeft van de zomer van 2017 tot begin 2018 een onderzoek uitgevoerd. NTA heeft begin 2018 een conceptversie van het rapport opgeleverd. Na enkele aanpassingen heeft NTA in maart 2018 de definitieve versie van het rapport opgeleverd (hierna te noemen: ‘het NTA-rapport’).
2.8.
Op 15 oktober 2021 heeft NRC in de krant een artikel gepubliceerd over uitgevoerde onderzoeken naar lokale moslimgemeenschappen (hierna ook te noemen: ‘het NRC artikel’) De strekking van het NRC artikel is dat ten minste tien gemeenten, zonder deugdelijke wettelijke grondslag, NTA in het geheim onderzoeken zouden hebben laten uitvoeren naar islamitische organisaties. Vlak voor de publicatiedatum heeft de Gemeente de Stichting geïnformeerd dat er een artikel van NRC zou verschijnen over onderzoeken van NTA en dat daarin werd vermeld dat ook de Gemeente NTA had ingeschakeld om een onderzoek uit te voeren.
2.9.
Op 29 oktober 2021 heeft NRC op grond van de Wet openbaar bestuur (‘Wob’, met ingang van 1 mei 2022 vervangen door de Wet open overheid, ‘Woo’) bij de Gemeente een verzoek gedaan om alle documentatie of correspondentie openbaar te maken die betrekking heeft op de aan NTA gegeven opdracht voor het uitvoeren van een krachtenveldanalyse. Bij besluiten van 28 januari 2022 en 11 februari 2022 heeft de Gemeente het verzoek gedeeltelijk ingewilligd en een aantal stukken openbaar gemaakt. Het NTA-rapport zelf is niet verstrekt. Een bezwaar van NRC tegen de besluiten is op 25 april 2022 ongegrond verklaard. Hiertegen is geen rechtsmiddel ingesteld.
2.10.
Een van de verstrekte Woo-documenten betreft een lijst met antwoorden van NTA op vragen over het onderzoeksproces. Daarvan zijn twee versies: één van 22 oktober 2021 en één van 25 oktober 2021. De aanvankelijk aan NRC vrijgegeven lijsten waren deels zwartgelakt, maar de Gemeente heeft tijdens deze procedure in elk geval alsnog de lijst van 22 oktober 2021 ongelakt aan de Stichting verstrekt. Hierin heeft NTA onder meer het volgende antwoord gegeven op vragen:
“Indien gebruik is gemaakt van interviews:

1.Hoe zijn respondenten geselecteerd voor interviews?

Er is met deskundigen gesproken die wat kunnen vertellen over een bepaald gebied/fenomeen. Aan deze deskundigen hebben we ook gevraagd of zij contacten kennen in het betreffende gebied die mee zouden willen werken aan het onderzoek, dat mag op basis van anonimiteit. Deze methodiek heet snowball sampling waarbij we dus ook mensen uit het netwerk spreken.
2. Hoe heeft de interviewer zichzelf ‘als onderzoeker en/of in opdracht van de gemeente Delft’ aan de respondenten geïntroduceerd?
Door aan te geven dat hij onderzoeker is van NTA die in opdracht van de gemeente Delft onderzoek doet naar het lokale islamitische krachtenveld.
3. Hebben alle geïnterviewde respondenten een informed consent ondertekend en/of is mondeling overeenstemming bereikt?
Er is mondeling overeenstemming bereikt waarbij alle respondenten hebben meegewerkt op basis van anonimiteit. Het ondertekenen van een document zorgde voor weerstand omdat daarmee het idee bestond dat de anonimiteitsgarantie alsnog werd aangetast.
(…)
8. Hoe/op welke wijze is de informatie afkomstig uit de interviews verwerkt in de uiteindelijke analyse?
Deze is anoniem (en niet herleidbaar) verwerkt en gebruikt om informatie uit openbronnen en andere interviews te valideren.
Indien gebruik is gemaakt van (participatieve) observatie(s):

1.Waar is geobserveerd?

In openbare ruimten zoals markten, op straat etc.
2. Is er toestemming gevraagd én verleend om (participatief) te observeren?
Omdat er door opdrachtgever gekozen is om het onderzoeksveld niet te informeren is er alleen in openbare publiektoegankelijke plaatsen geobserveerd. Hier is geen toestemming voor nodig zolang er geen interactie plaatsvindt tussen onderzoeker en personen.
3. Zo nee, waarom niet?
Zie vorig antwoord
4. Waar lag de focus van de observatie(s)?
Op bijvoorbeeld of organisaties die gevonden zijn in openbronnen (zoals KvK of eigen website) daadwerkelijk bestaan op het aangegeven adres. Hier werd de fysieke aanwezigheid van een gebouw bijvoorbeeld geverifieerd.
5. Op welke wijze is er ‘geparticipeerd’?
Door in het straatbeeld aanwezig te zijn en gebruik te maken van algemene faciliteiten zoals het nuttigen van etenswaren e.d. Hierbij is geen sprake geweest van interactie.
6. Is hierbij de rol van de onderzoeker kenbaar gemaakt?
Onderzoekers van NTA maken zich in het geval van participerende observaties in openbare publiek toegankelijke ruimten kenbaar wanneer sprake is van interactie.
(…)”
2.11.
Naar aanleiding van het NRC artikel heeft het bestuur van de Stichting op 1 februari 2022 gesproken met de burgemeester. Tijdens dit gesprek heeft de burgemeester onder meer gezegd:
“Zij
(bedoeld is NTA, rechtbank)zijn wel in zeg maar een ruimte als een [winkelcentrum]
(een winkelcentrum, rechtbank)geweest, om te kijken van hoe bewegen zich jongeren? Hé, wat gebeurt er? Dus observerend.”
2.12.
Op 17 februari 2022 is een vertrouwelijke bijeenkomst gehouden, waarbij de gemeenteraad, de burgemeester en (vertegenwoordigers van) NTA aanwezig waren. Tijdens deze bijeenkomst heeft NTA een PowerPointpresentatie gehouden over de door haar gehanteerde werkmethode en vragen beantwoord over de uitgevoerde krachtenveldanalyse. In het openbare verslag van de bijeenkomst valt onder meer het volgende te lezen:
“NTA-medewerkers benadrukken dat geen sprake is geweest van heimelijk onderzoek. De onderzoekers hebben altijd onder eigen identiteit onderzoek uitgevoerd. Er zijn geen personen gevolgd en evenmin is er gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen, zoals camera’s. Er hebben geen bezoeken aan moskeeën of andere niet openbare plekken in Delft plaatsgevonden. (…)”
2.13.
De Stichting heeft de Gemeente bij brief van 9 maart 2022 verzocht om de Stichting inzage te geven in het NTA-rapport. Dit heeft de Gemeente geweigerd.
2.14.
Eind 2023 is de Stichting deze procedure gestart, met een vordering tot afgifte van stukken (waaronder het NTA-rapport). Naar aanleiding van de vordering heeft (de advocaat van) de Gemeente bij brief van 20 februari 2024 vijfentwintig nadere stukken aan de Stichting verstrekt. De Gemeente heeft in de brief medegedeeld dat zij bij haar standpunt blijft dat de Stichting geen inzage krijgt in het NTA-rapport.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert samengevat en na vermindering van eis – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de Gemeente beveelt om onmiddellijk na betekening van dit vonnis alle medewerking te verlenen aan de gerechtsdeurwaarder en de gerechtelijke IT-bewaarder DigiJuris om overeenkomstig de werkwijze zoals voorgeschreven in randnummers 8.2 tot en met 8.5 van de dagvaarding kopieën aan de Stichting te verstrekken van de volgende bescheiden (en indien deze bescheiden zouden zijn verdwenen; onderzoek te doen naar de datum en wijze waarop deze zijn verdwenen):
i. het NTA-rapport, inclusief alle conceptversies van dit rapport en de aangepaste versie die NTA eind oktober 2021 aan de Gemeente heeft verstrekt;
ii. de presentatie van NTA aan de Gemeente en alle (concept)versies hiervan, in PDF, Word en/of PPT;
waarbij – zowel voor de stukken onder i als onder ii – geldt dat passages die direct en enkel betrekking hebben op andere moskeeën of islamitische organisaties dan de stichting mogen worden weggelakt;
iii. de ongelakte versie van de vragen en antwoorden van NTA van 25 oktober 2021;
iv. alle e-mails tussen NTA en de Gemeente (inclusief bijlagen) in de periode tussen 31 juli 2017 en 1 mei 2018 die betrekking hebben op de door NTA uitgevoerde krachtenveldanalyse;
v. alle e-mails tussen NTA en de Gemeente (inclusief bijlagen) in de periode tussen 1 oktober 2021 en 1 maart 2022 die betrekking hebben op het door NTA uitgevoerde krachtenveldanalyse en op het NRC artikel;
waarbij voor alle stukken geldt dat de namen van alle ambtenaren van de Gemeente (met uitzondering van de burgemeester en/of wethouder), de namen van alle medewerkers van NTA en eventueel namen en identificerende gegevens (zoals leeftijd, telefoonnummer en/of adres) van respondenten (voor zover die zichtbaar zouden zijn) kunnen worden zwartgelakt.
Subsidiairvordert de Stichting dat de rechtbank de Gemeente beveelt aan de verstrekking van de hierboven onder i. tot en met v. omschreven bescheiden aanvullende voorwaarden te verbinden, zoals bijvoorbeeld voorafgaande inzage door de advocaten, een aan de Stichting op te leggen geheimhoudingsplicht of een bevel van de rechtbank dat bepaalde passages moeten worden weggelakt.
Zowel
primairals
subsidiairvordert de Stichting dat aan de veroordeling een dwangsom wordt verbonden van € 10.000,- per keer en/of per (gedeelte van) een dag dat aan de hiervoor omschreven bevelen niet wordt voldaan, met een maximum van € 500.000,-. Ten slotte wordt gevorderd om de Gemeente in de proceskosten, waaronder beslagkosten te veroordelen.
3.2.
De Stichting baseert haar vordering op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Stichting stelt dat de Gemeente en NTA onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Stichting, aangezien de Gemeente opdracht heeft gegeven voor het uitvoeren van een heimelijk onderzoek naar de islamitische gemeenschap in Delft, waaronder de Stichting. Ook heeft de Gemeente opdracht gegeven om de moslimgemeenschap, waaronder de Stichting, in het geheim te observeren. Dit handelen is onrechtmatig omdat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt en het onderzoek in strijd is met grondrechten zoals het recht bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals gewaarborgd door artikel 10 Grondwet en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarnaast is de handelswijze van de Gemeente en NTA in strijd met het discriminatieverbod, zoals gewaarborgd door artikel 1 Grondwet en artikel 14 EVRM (in verbinding met artikel 8 EVRM). De Stichting heeft belang bij inzage in de gevorderde stukken, omdat daaruit onder meer zal blijken op welke wijze NTA het onderzoek heeft uitgevoerd, welke partijen rondom de Stichting in het onderzoek worden genoemd en welke beschuldigingen en aannames over de Stichting en de betrokken personen worden geuit. Met de gevraagde stukken kan de Stichting dus de aard en de omvang van het onrechtmatig handelen door de Gemeente en NTA vaststellen, evenals de omvang van de door de Stichting geleden schade.
3.3.
De Gemeente voert verweer en concludeert primair tot afwijzing van de vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Welke eisen stelt artikel 843a Rv voor het geven van inzage in stukken?

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure niet al ter beoordeling voorligt of de Gemeente wel of niet onrechtmatig tegenover de Stichting heeft gehandeld. Die vraag dient in een (eventuele) vervolgprocedure te worden beantwoord. Het gaat in deze procedure alleen om de vraag of de Gemeente op grond van een specifieke wettelijke bepaling (artikel 843a Rv) verplicht is om aan de Stichting een (deels zwartgelakte) kopie te verstrekken van het NTA-rapport en een aantal andere stukken die betrekking hebben op het “krachtenveldanalyse-onderzoek” dat NTA in opdracht van de Gemeente in 2017/2018 heeft uitgevoerd. In het kader van die toetsing komt wel al aan de orde of er op dit moment voldoende aanknopingspunten zijn voor een onrechtmatig handelen jegens de Stichting (zie ook de toelichting op het juridisch kader, hierna onder r.o. 4.6). De rechtbank zal hierna eerst (kort) toelichten welke voorwaarden artikel 843a Rv stelt, om een bevel tot afgifte van stukken te geven. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of in dit geval aan die voorwaarden is voldaan.
4.2.
Artikel 843a Rv biedt de mogelijkheid om bepaalde stukken en informatie op te vragen bij de wederpartij of bij derden. In Nederland bestaat géén algemene verplichting voor partijen om aan een ander inzage te geven in stukken waarover zij beschikken. De inzageverplichting van artikel 843a Rv vormt juist een uitzondering op die hoofdregel. Ook met het oog op het voorkomen van zogenaamde “
fishing expeditions” moet op grond van artikel 843a, eerste lid, Rv aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, om inzage of een afschrift te kunnen verkrijgen.
Ten eerstemoet een partij een rechtmatig belang hebben bij het verkrijgen van inzage in of afschrift van stukken.
Ten tweedemoeten de vorderingen “bepaalde bescheiden” betreffen waarover,
ten derde, de andere partij daadwerkelijk de beschikking heeft of kan krijgen.
Ten vierdemoet degene die inzage vordert partij zijn bij een rechtsbetrekking waarop de gevorderde specifieke bescheiden zien.
4.3.
Ook als aan al deze voorwaarden is voldaan, is er soms geen afgifteverplichting. Dat is bijvoorbeeld het geval als er gewichtige redenen zijn om de inzage in de stukken te weigeren of als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de verschaffing van de gevraagde stukken is gewaarborgd (artikel 843a, vierde lid Rv.)
4.4.
De rechtbank zal hierna eerst een antwoord geven op de vraag of de Gemeente – op grond van deze voorwaarden – gehouden is om het NTA-rapport (en het concept daarvan) aan de Stichting te verstrekken, aangezien dat rapport het belangrijkste stuk van het geschil vormt.
De gevorderde stukken zijn voldoende duidelijk bepaald
4.5.
Het is (terecht) geen punt van geschil dat aan de hiervoor omschreven tweede en derde voorwaarden van artikel 843a Rv (het moet gaan om voldoende concreet bepaalde stukken waarover de Gemeente kan beschikken) is voldaan. Duidelijk is welke stukken door de Stichting worden gevorderd. Het gaat om het NTA-rapport en het eerste concept van dat rapport. Beide stukken zijn in het bezit van de Gemeente. De Gemeente heeft gesteld dat er behalve dit definitieve rapport en het concept, geen andere versies van het rapport zijn. De Stichting dat heeft niet (voldoende) weersproken, zodat van deze twee versies (het definitieve rapport en het concept) wordt uitgegaan.
Is er een rechtsbetrekking tussen de Stichting en de Gemeente/NTA?
4.6.
Zoals hiervoor is overwogen, is een andere voorwaarde van artikel 843a Rv dat de gevorderde stukken moeten zien op een rechtsbetrekking waarbij de Stichting partij is. De Stichting stelt dat sprake is van een rechtsbetrekking tussen haar en de Gemeente en NTA, omdat die partijen onrechtmatig hebben gehandeld door het aan de Stichting toekomende recht op eerbiediging van het privéleven te schenden. De Stichting beroept zich dus op een onrechtmatige daad (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Een onrechtmatige daad is een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv. Voor een toewijzing van een vordering tot afgifte van stukken op grond van artikel 843a Rv is niet vereist dat al vaststaat dat een onrechtmatige daad is gepleegd tegenover de partij die de afgifte vraagt. Als maatstaf geldt dat het bestaan van de gestelde onrechtmatige daad voldoende aannemelijk moet zijn. Wanneer deze drempel is gehaald, hangt af van de omstandigheden van het geval. De rechter moet een evenwicht vinden tussen het belang van de eiser om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn bewijspositie te versterken en het belang van de verweerder om geen vertrouwelijke informatie te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die het geven van inzage in bewijsstukken niet zelden is. Een van de omstandigheden die in de afweging kan meewegen is in hoeverre de eisende partij de mogelijkheid heeft om het bestaan van de gestelde onrechtmatige daad met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Degene die een afschrift van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede onrechtmatige daad te kunnen aantonen, moet gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat de onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan. Uiteindelijk komt het aan op een waardering van de stellingen en verweren van de partijen en de overtuigingskracht van het bewijsmateriaal dat al voorhanden is. Wel is in de rechtspraak – als richtsnoer – gegeven dat de lat niet zo hoog ligt, dat al moet zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een onrechtmatig handelen gebaseerde (ge- of verbods)vordering of vordering tot schadevergoeding, maar dat aan de andere kant ten aanzien van de mate van aannemelijkheid wel hogere eisen worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot het in beslag mogen nemen van bewijsmateriaal. [1]
4.7.
Een van de kernverweren van de Gemeente is dat de Stichting zich – gelet op haar stellingen de dagvaarding – in feite de belangen van anderen lijkt aan te trekken, namelijk personen in Delft met een moslimachtergrond. De Gemeente wijst er in dat verband op dat het de Stichting is die in deze procedure een vordering instelt. Het enkele feit dat personen die deel uitmaken van het onderzoek van NTA mogelijk ook bezoekers van de moskee zijn, maakt niet dat de Stichting op grond daarvan een inzagerecht c.q. een rechtmatig belang heeft. Het belang van de hele islamitische gemeenschap in Delft is namelijk niet haar eigen belang, aldus – nog steeds – de Gemeente. De Gemeente heeft verder aangevoerd dat geen sprake is van een onrechtmatige daad tegenover de Stichting, omdat de onderzoekers van NTA niet in de moskee zijn geweest en NTA-medewerkers evenmin medewerkers (bestuurders) van de Stichting hebben geobserveerd, laat staan heimelijk. Het is daarnaast, zo vervolgt de Gemeente, niet aannemelijk dat de Stichting (reputatie)schade heeft geleden, aangezien er geen aantijgingen of ten onrechte diffamerende teksten in het NTA-rapport staan waarmee de Stichting in een extremistische hoek wordt geplaatst, het NTA-rapport niet is gedeeld met derden (zelfs binnen de Gemeente hebben alleen een paar ambtenaren het rapport mogen inzien) en de Gemeente ook op geen enkele wijze naar aanleiding van het rapport haar beleid heeft bijgesteld of maatregelen heeft genomen tegen de Stichting.
4.8.
Met de Stichting is de rechtbank van oordeel dat deze verweren van de Gemeente niet slagen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.9.
Vooropgesteld wordt dat de Stichting deze procedure niet voert als collectieve belangenhartiger op grond van artikel 3:305a BW. De Stichting komt in deze procedure op voor haar eigen belangen. Op zichzelf heeft de Gemeente gelijk dat de Stichting (als entiteit) niet gelijk is te stellen aan de gehele moslimgemeenschap in Delft en dat de Stichting in haar hoedanigheid ook niet de wettelijk vertegenwoordiger is van alle individuele leden van die gemeenschap. Evenmin valt de Stichting samen met alle 1.100 tot 1.500 individuele bezoekers van haar moskee. De Gemeente heeft een punt als zij stelt dat een eventuele inbreuk op het privéleven van individuele leden van de gemeenschap en moskeebezoekers (omdat zij onrechtmatig zouden zijn geobserveerd), niet onmiddellijk betekent dat ook onrechtmatig is gehandeld jegens de Stichting.
4.10.
Tegelijkertijd is de Stichting als rechtspersoon een zelfstandig subject, met eigen rechten, tegen wie evengoed onrechtmatige gedragingen kunnen zijn verricht. De Stichting is een rechtspersoon die een moskee drijft met 1.100 tot 1.500 wekelijkse bezoekers. Hoewel de Stichting als rechtssubject zoals gezegd niet zal samenvallen met alle bezoekers van de moskee, bestaat de Stichting in elk geval uit haar bestuur, haar (andere) organen en commissies, en uit andere onlosmakelijk aan de moskee verbonden personen zoals haar prediker(s). Daarnaast beschikt de Stichting met de moskee over een eigen besloten ruimte, waar haar leden samenkomen om hun geloof te belijden.
4.11.
Artikel 8, eerste lid, EVRM bepaalt dat eenieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Uit de rechtspraak volgt dat ook rechtspersonen zoals een Stichting recht kunnen hebben op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer, zoals dat wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM. Niet alleen woningen van privépersonen maar ook bedrijfs- en kantoorruimten van rechtspersonen kunnen onder omstandigheden onder de bescherming vallen van artikel 8 EVRM. Daarnaast kunnen rechtspersonen onder omstandigheden op grond van artikel 8 EVRM aanspraak maken op bescherming van hun reputatie. [2]
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat de Stichting voldoende aanknopingspunten heeft gesteld dat ook jegens de Stichting sprake is van een inbreuk op artikel 8 EVRM. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.13.
Vast staat dat ook de Stichting (als rechtssubject) voorwerp van onderzoek is geweest in het kader van de krachtenveldanalyse. Dat volgt onder andere uit de twee (deels zwartgelakte) rapporten van krachtenveldanalyses die NTA in de gemeenten Veenendaal en Leidschendam-Voorburg heeft uitgevoerd. In elk van die rapporten zijn aparte hoofdstukken gewijd aan de lokale moskee(en) en de stichtingen die deze moskeeën drijven. Daarbij is ook informatie opgenomen over het bestuur van de stichtingen, de door de stichting aangehangen ideologische opvattingen en de activiteiten die in en vanuit de moskee worden georganiseerd, waaronder ook onderwijsactiviteiten. Aangenomen mag worden dat het NTA-rapport voor de Gemeente Delft niet anders is opgebouwd en dat dit rapport vergelijkbare informatie over de Stichting bevat.
4.14.
De Gemeente heeft ook niet betwist dat het NTA-rapport informatie bevat over (de activiteiten van) de Stichting. Volgens de Gemeente is de verzamelde informatie over de Stichting overwegend afkomstig uit openbare, publiek toegankelijke bronnen (conclusie van antwoord, randnummer 74). Of die stelling klopt, kan de Stichting zonder inzicht in het rapport niet controleren. Bovendien wijst de Stichting terecht erop dat ‘overwegend’ impliceert dat ook andere bronnen zijn gebruikt. Vast staat in elk geval dat via interviews met anonieme respondenten informatie is ingewonnen over – onder meer – de Stichting en haar bestuur. Dat volgt reeds uit de stelling van de Gemeente dat de informatie uit openbare bronnen is geverifieerd aan de hand van interviews met respondenten. Welke informatie uit die gesprekken is verkregen, en of die informatie klopt, kan de Stichting bij de huidige stand van zaken niet beoordelen. Ook daarvoor heeft de Stichting inzage in het rapport nodig.
4.15.
Daarnaast staat vast dat NTA personen binnen de lokale moslimgemeenschap heeft geobserveerd, waaronder in elk geval in winkelcentrum [winkelcentrum] in Delft. Dat blijkt uit het gesprek dat de burgemeester op 1 februari 2022 met de Stichting heeft gehad. Dit winkelcentrum ligt op vijf minuten loopafstand van de moskee. Het is dan ook geenszins uit te sluiten dat NTA ook de bewegingen en gedragingen van bestuursleden of andere aan de moskee verbonden personen op deze locaties heeft geobserveerd.
4.16.
Ter discussie staat of NTA ook observaties heeft gedaan binnen het gebouw van de moskee. Hoewel de Gemeente stellig betwist dat de veldwerkers van NTA in of op het terrein van de moskee zijn geweest, kan de rechtbank begrijpen dat de Stichting die betwisting met enige terughoudendheid benadert. In de eerste plaats omdat de bron van deze verklaring NTA is en NTA in het geschil over de rechtmatigheid van het uitgevoerde onderzoek een partij is met een eigen (proces)belang. Daarnaast heeft de Stichting gesteld – en heeft de Gemeente niet betwist – dat in sommige andere gemeenten die ook een krachtenveldanalyse door NTA hebben laten uitvoeren, meer is gebeurd dan alleen het observeren op openbare plaatsen. De Stichting heeft een rapport van advocatenkantoor Van der Feltz overlegd, dat betrekking heeft op de krachtenveldanalyse die NTA in Zoetermeer heeft uitgevoerd. Uit dat rapport blijkt dat veldwerkers van NTA in Zoetermeer wel bezoeken aan moskeeën hebben gebracht. De Stichting heeft erop gewezen dat uit de opdrachtformulering van 15 juni 2017 volgt dat onderzoek in Delft vollediger is geweest dan in Zoetermeer. De rechtbank kan de Stichting daarom volgen in haar stelling dat vooralsnog, op grond van het thans beschikbare bewijsmateriaal, niet valt uit te sluiten dat de veldwerkers van NTA binnen de moskee zijn geweest en daar hebben geobserveerd. Weliswaar stelt de Gemeente dat uit het NTA-rapport niet blijkt dat de medewerkers in de moskee zijn geweest, maar ook voor die stelling geldt – opnieuw – dat de Stichting de juistheid daarvan niet kan beoordelen, zolang zij geen inzicht krijgt in het rapport.
4.17.
Bovendien stelt de Stichting terecht dat NTA de moskee zelf niet hoeft te hebben betreden, om toegang te krijgen tot wat zich binnen de muren van de moskee afspeelt. Zoals hiervoor al is vastgesteld, is aannemelijk dat NTA in interviews met respondenten ook informatie heeft opgevraagd over de Stichting, haar organen, haar (geloofs)opvattingen, haar activiteiten en haar contacten met derden. Ook op die manier kan NTA informatie hebben verzameld over bewegingen en gedragingen van aan de moskee verbonden bestuurders en sleutelfiguren als haar prediker(s), over de door het bestuur uitgedragen (geloofs)opvattingen en over het binnen de moskee gegeven onderwijs, met het doel om die informatie vervolgens vast te leggen in een rapport dat aan de Gemeente ter beschikking wordt gesteld. Het is bovendien aannemelijk dat deze informatie-inwinning heimelijk is gebeurd, in elk geval in die zin dat het voorwerp van het onderzoek (de Stichting en de aan haar verbonden bestuurders) niet over het uitvoeren van dat onderzoek is geïnformeerd, niet vooraf, en ook niet achteraf. De Stichting heeft voldoende onderbouwd dat met het heimelijk inwinnen van zulke informatie over de interne aangelegenheden en (geloofs)opvattingen van de Stichting en de door haar gedreven moskee, feitelijk binnen het besloten domein van de moskee wordt getreden. Dit kan een inbreuk op de privésfeer van de Stichting opleveren.
4.18.
Daarbij komt dat de Stichting geen mogelijkheid tot wederhoor is geboden. Daardoor zijn de resultaten van het onderzoek naar de Stichting in een rapport voor de Gemeente opgenomen, zonder dat de Stichting enige inbreng heeft kunnen leveren op de feitelijke juistheid van de informatie. Indien in het NTA-rapport dus onjuiste informatie over de Stichting staat, of ongegronde beschuldigingen richting de Stichting en/of de aan haar verbonden personen zijn geuit, heeft de Stichting dat niet kunnen weerspreken. Het kan dus ook zijn dat de reputatie van de Stichting ten onrechte is beschadigd, doordat het rapport onjuiste informatie of beschuldigingen jegens de Stichting bevat die ongegrond zijn. Dit is onzorgvuldig jegens de Stichting. De Gemeente wist voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek dat de Stichting geen wederhoor werd geboden. Ook in zoverre kunnen de aan de Stichting onder artikel 8 EVRM toekomende rechten zijn geschonden. Weliswaar stelt de Gemeente dat er geen aantijgingen of onjuiste gegevens in het rapport staan waarmee de Stichting ten onrechte in een extremistische hoek wordt geplaatst, maar zonder inzicht in het rapport kan de Stichting niet toetsen of die stelling klopt.
4.19.
De rechtbank is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat de Stichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ook zij – als rechtspersoon – op grond van artikel 8, eerste lid, EVRM rechten kan doen gelden en dat het door de Gemeente opgedragen onderzoek een inmenging in die rechten oplevert.
4.20.
Op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM is een inmenging in de uitoefening van het recht op eerbieding van de privéleven door het openbaar gezag alleen dan toegestaan, voor zover die inmenging (1) bij de wet is voorzien en (2) in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.21.
Voor beperking van het grondrecht van artikel 8 EVRM is dus, in de eerste plaats, een wettelijke basis nodig. Volgens de Gemeente was die wettelijke basis er in dit geval. De Gemeente heeft de bevoegdheid tot het geven van de opdracht aanvankelijk, in een brief van 28 oktober 2021, gebaseerd op de verantwoordelijkheid van de burgemeester voor de handhaving van de openbare orde op grond van artikel 172 lid 1 van de Gemeentewet (Gw). De advocaten van de Gemeente hebben tijdens deze procedure nadrukkelijk gesteld dat de Gemeente dat standpunt niet (meer) inneemt en dat de wettelijke grondslag voor de aan NTA gegeven opdracht moet worden gevonden in de algemene bevoegdheid van het college van burgemeesters en wethouders om tot privaatrechtelijke handelingen te besluiten (de rechtbank begrijpt: artikel 160, lid 1 onder d Gw). Op grond van die bevoegdheid mocht een overeenkomst met NTA worden gesloten, aldus de Gemeente. De Gemeente had bovendien goede gronden om een krachtenveldanalyse door NTA te laten uitvoeren, tegen de achtergrond van de toenmalige opkomst van het salafisme, het daadwerkelijk uitreizen van tientallen Delftenaren naar Syrië, de grote maatschappelijke onrust daarover en de taak van de burgemeester om de veiligheid te waarborgen. De krachtenveldanalyse was daarnaast niet direct gericht op het specifiek lokaliseren van personen die extremistisch gedachtengoed aanhangen, maar strekte uitsluitend tot het beter in kaart brengen van de islamitische structuur in Delft, zodat de Gemeente kon verifiëren of zij tot dan toe wel voldoende oog had voor alle binnen Delft aanwezige islamitische organisaties en stromingen, aldus – telkens – de Gemeente.
4.22.
Dit betoog van de Gemeente kan niet slagen, om de volgende reden. Uit de opdrachtformulering van 15 juni 2017 volgt dat de Gemeente een opdracht aan een particulier onderzoeksbureau (NTA) gaf om door middel van de methode van participerende observatie, observaties uit te voeren binnen de moslimgemeenschap, zonder dat de betrokken personen daarvan (altijd) op de hoogte waren. Dit laatste staat immers in de door NTA omschreven onderzoeksmethode: “Om onderzoeksresultaten niet te beïnvloeden, kan niet worden aangegeven dat er een onderzoek wordt uitgevoerd.” Weliswaar staat in de opdracht dat het een onderzoek op niveau van organisaties en locaties is, maar duidelijk was dat feitelijk natuurlijke personen uit de moslimgemeenschap zouden worden geobserveerd. Verder moet op voorhand duidelijk zijn geweest dat het onderzoek zich ook zou richten op de Stichting en de aan haar gelieerde personen, aangezien de moskee – als organisatie en locatie – de spil vormt binnen de lokale moslimgemeenschap. Vooralsnog moet worden aangenomen dat de Gemeente ten minste het risico heeft aanvaard dat ook observaties zouden worden uitgevoerd binnen de ruimte van de moskee. Bij dit alles komt dat de bevindingen van het onderzoek zouden worden vastgelegd in een rapport, waarover de betrokkenen niet zouden worden geïnformeerd. De rechtbank kan de Stichting dan ook volgen in haar stelling dat het aan NTA opgedragen onderzoek neerkomt op heimelijk observeren van personen.
4.23.
Uit de rechtspraak volgt dat strenge eisen worden gesteld aan de wettelijke basis, wanneer sprake is van heimelijk observeren door een overheidsinstantie. Die wettelijke basis moet voldoende nauwkeurig en adequaat zijn. Dit ook met het oog op de risico’s van machtsmisbruik of willekeur, die kunnen kleven aan het heimelijk uitoefenen van toezicht door een overheidsinstantie. Het moet daarom voor burgers op basis van de wet voldoende voorzienbaar zijn onder welke omstandigheden en onder welke voorwaarden een overheidsinstantie tot het uitvoeren van heimelijke observaties mag overgaan. Daarnaast moet de wet voldoende waarborgen kennen, om te voorkomen dat de overheid haar macht misbruikt of op willekeurige wijze inbreuk maakt op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende (privacy)rechten. [3]
4.24.
Hoewel de Gemeente zich kennelijk niet (langer) op dat artikel 172 Gw als wettelijke grondslag beroept, merkt de rechtbank op dat de Stichting gelijk heeft dat dit wetsartikel geen deugdelijke wettelijke basis biedt voor een onderzoek zoals hier aan de orde, waarbij in opdracht van de Gemeente personen buiten hun medeweten worden geobserveerd, mogelijk ook binnen besloten plaatsen. Artikel 172 Gw stelt slechts dat de burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde (lid 1) en dat de burgemeester bevoegd is om bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde (lid 3). Die bevelsbevoegdheid is met name bedoeld voor het handhaven van orde en rust in geval van samenscholingen, oploopjes of acties op openbare plaatsen. [4] Daarvan is hier geen sprake. Daarnaast is artikel 172 Gw te ruim en te algemeen geformuleerd om een grondslag te kunnen bieden voor heimelijke observaties als hier aan de orde.
4.25.
Evenmin kan de (algemene) bevoegdheid om privaatrechtelijke overeenkomsten aan te gaan een toereikende wettelijke grondslag bieden voor het opgedragen onderzoek. Naar ook de Gemeente had moeten voorzien en begrijpen, is het onaangekondigd laten observeren van groepen personen, buiten hun medeweten, een handeling die inbreuk maakt op grondrechten van die personen, zoals hun recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit is een taak die rechtstatelijk binnen het publieke domein hoort te vallen. Zoals hiervoor is overwogen, is voor zo’n onderzoek een voldoende nauwkeurige wettelijke basis noodzakelijk, waarin staat onder welke omstandigheden, onder welke voorwaarden, en onder welke waarborgen een overheidsinstantie tot het uitvoeren van observaties mag overgaan. De overheid kan een dergelijke publiekrechtelijke taak – die ingrijpt op het privéleven van burgers – niet uitbesteden aan een particulier bedrijf, zonder dat daarvoor een specifieke wettelijke grondslag bestaat, met voldoende waarborgen tegen machtsmisbruik of willekeur. De algemene bevoegdheid van het college om privaatrechtelijke contracten te mogen sluiten, kan niet als zo’n voldoende nauwkeurige wettelijke grondslag worden aangemerkt.
4.26.
Dit alles overwegende, acht de rechtbank het in deze procedure dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de opdrachtverstrekking door de Gemeente tot het uitvoeren van de krachtenveldanalyse een inmenging oplevert in de door artikel 8 EVRM beschermde (privacy)rechten van de Stichting, zonder dat daarvoor een toereikende wettelijke grondslag bestond. Dit is onrechtmatig tegenover de Stichting. De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de Gemeente dat geen rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad tussen haar en de Stichting kan bestaan, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de Stichting schade heeft geleden. Het bestaan van schade is één van de vijf vereisten voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW, maar aan de stelplicht voor het bestaan van schade worden geen hoge eisen gesteld. De benadeelde hoeft slechts feiten te stellen waaruit in het algemeen kan worden afgeleid dat hij schade heeft geleden. Aan die eis heeft de Stichting voldaan, reeds doordat de Stichting ter zitting heeft toegelicht dat het sinds het bekend worden van het uitgevoerde onderzoek veel lastiger voor haar is om bestuurders en vrijwilligers te vinden. De Stichting heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het opgedragen onderzoek mogelijk schade heeft geleden. Meer dan dit hoeft de Stichting in dit stadium niet te doen.
4.27.
Het is (terecht) niet in geschil dat de gevorderde stukken (het NTA-rapport) op de door de Stichting gestelde – en voldoende aannemelijk gemaakte – onrechtmatige daad van de Gemeente zien. De conclusie is dan ook dat eveneens is voldaan aan de vierde eis van artikel 843a Rv (het moet gaan om stukken aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser partij is).
Heeft de Stichting een rechtmatig belang bij inzage in het NTA-rapport?
4.28.
De Stichting heeft verder voldoende gemotiveerd dat zij een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van inzage in het NTA-rapport. Uit het NTA-rapport kan onder meer blijken op welke wijze het onderzoek door NTA is uitgevoerd, welke aan de Stichting gelieerde personen in het rapport worden genoemd en in hoeverre er onjuiste aannames of ongegronde beschuldigingen over de Stichting en de aan haar gelieerde personen in het rapport staan. De Stichting kan met het NTA-rapport de aard en de omvang van de door de Stichting vermoede onrechtmatige inbreuk op haar privacyrechten vaststellen. Daarnaast kan de Stichting met inzage in het rapport de juistheid toetsen van de (voor nu niet controleerbare) stellingen van de Gemeente dat uit het rapport blijkt dat de onderzoekers van NTA niet in de moskee zijn geweest en dat in het rapport geen aantijgingen jegens de Stichting staan of dat de Stichting hierin ten onrechte in een kwaad daglicht wordt geplaatst. Ook in zoverre heeft de Stichting dus een (bewijs)belang om het rapport in te zien.
4.29.
De Stichting heeft om dezelfde redenen ook een belang bij inzage in het concept van het rapport; de Gemeente heeft ook niet (gemotiveerd) betwist dat als de Stichting op grond van artikel 843a Rv inzage kan krijgen in het NTA-rapport, zij ook inzage kan krijgen in het concept daarvan.
Is er een gewichtige reden die aan verstrekking van het NTA-rapport in de weg staat?
4.30.
De Gemeente heeft een beroep gedaan op de uitzondering van artikel 843a, vierde lid Rv. De Gemeente heeft namelijk gesteld dat er gewichtige redenen zijn die eraan in de weg staan dat de Stichting inzage krijgt in het NTA-rapport. De Gemeente heeft daartoe het volgende aangevoerd:
NTA heeft aan de respondenten bij aanvang van de interviews strikte vertrouwelijkheid toegezegd. Ook is toegezegd dat het NTA-rapport alleen aan de opdrachtgever (de Gemeente) zou worden verstrekt. Als de Stichting inzage in het rapport wordt gegeven, zou een nieuwe dynamiek op gang komen waarbij respondenten door de gemeenschap met scheve ogen worden aangekeken (of erger), vanwege feit dat zij medewerking aan NTA hebben verleend.
Daarnaast bestaat de vrees dat als de Stichting inzage in het rapport krijgt, de Gemeente dan in het kader van toekomstige onderzoeken nooit meer vertrouwelijkheid zou kunnen toezeggen, althans dat respondenten er geen vertrouwen in zullen hebben dat de Gemeente de toegezegde geheimhouding gestand zal doen. Dit zal de Gemeente rechtstreeks belemmeren in de mate waarin zij het welzijn van haar inwoners kan bevorderen en de openbare orde en de daaraan verbonden veiligheid kan handhaven.
Verder kan uit de gevraagde documenten de door NTA ontwikkelde onderzoeksmethode worden gedestilleerd. NTA zal in haar concurrentiepositie en bedrijfsvoering worden benadeeld, wanneer deze informatie wordt geopenbaard.
Aldus – telkens – de Gemeente.
4.31.
Dit beroep van de Gemeente slaagt niet. NTA heeft verklaard dat alle informatie die afkomstig is uit de interviews anoniem en niet herleidbaar in het rapport is verwerkt. De NTA-rapporten van de gemeenten Veenendaal en Leidschendam-Voorburg bieden geen direct aanknopingspunt dat de identiteit van respondenten uit het rapport herleidbaar is. In voetnoten staat bijvoorbeeld alleen in algemene zin “diverse gesprekken en observaties rondom de (..)- moskee”. Het NTA-onderzoek is bovendien zeven jaar geleden uitgevoerd, terwijl de moskee wekelijks wordt bezocht door 1.100 tot 1.500 moskeebezoekers. De Gemeente (die als enige partij in deze zaak het NTA-rapport kent) heeft desgevraagd ook niet concreet kunnen maken waarom er volgens haar een risico is dat bij verstrekking van het rapport namen van respondenten bekend kunnen worden. Het is feitelijk bij de stelling gebleven dat dit niet is uit te sluiten. Een enkel theoretisch risico op het bekend worden van de namen van respondenten, weegt niet op tegen het belang van de Stichting bij het krijgen van inzage in dat rapport. Evenmin kan de tussen NTA en de respondenten gemaakte afspraak dat het rapport alleen aan de Gemeente worden verstrekt, een reden vormen om de afgifte te weigeren. Honorering van die toezegging (die overigens door NTA is gedaan) zou tot de onaanvaardbare conclusie leiden dat de Gemeente haar wettelijke verplichting tot inzage zou kunnen ‘weg contracteren’. Ten slotte weegt ook de eventuele openbaarmaking van de door NTA gebruikte werkmethoden niet op tegen het belang van de Stichting om het rapport in te zien. Het rechtmatig belang van de Stichting bij inzage in het rapport bestaat er juist uit, dat zij inzichtelijk wil krijgen hoe het onderzoek is uitgevoerd en welke methoden NTA heeft gebruikt.
Onder welke voorwaarden moet het rapport worden verstrekt?
4.32.
De conclusie is dat de Gemeente op grond van artikel 843a Rv verplicht is om een afschrift het NTA-rapport en het concept daarvan aan de Stichting te verstrekken. De rechtbank zal, met gebruikmaking van de bevoegdheid van het tweede lid van artikel 843a Rv, een aantal nadere voorwaarden aan de afgifte stellen. Allereerst moeten de eventuele namen en andere identificerende gegevens (zoals adres, leeftijd of telefoonnummer) van medewerkers van NTA en van respondenten worden zwartgelakt. Wel moet het zichtbaar blijven als in het rapport een eigen bevinding, handeling of conclusie van een medewerker van NTA staat, bijvoorbeeld door deze te anonimiseren als [medewerker NTA]. Andere namen (zoals de namen van bestuurders van de Stichting, predikers, onderwijzers, vrijwilligers en andere personen) moeten in het rapport blijven staan. De Stichting heeft er immers belang bij om te weten met wie zij in verband wordt gebracht en wat er over de aan haar verbonden personen in het rapport is gezegd. Andere persoonsgegevens dan de naam, zoals adressen, geboortedata en telefoonnummers moeten worden weggelakt. Ook moeten passages die enkel en alleen betrekking hebben op andere moskeeën of andere islamitische organisaties in Delft dan [eiseres] , worden weggelakt.
4.33.
De rechtbank zal verder bepalen dat:
  • het NTA-rapport en het concept daarvan alleen ter inzage worden verschaft aan het bestuur van de Stichting en haar advocaten;
  • de verspreidingskring tot het bestuur en de advocaten wordt beperkt; zij moeten over de inhoud daarvan geheimhouding betrachten, en mogen dus ook geen mededeling doen over de inhoud van het rapport aan andere leden van de Stichting of de media;
  • de Stichting en haar advocaten het rapport alleen mogen gebruiken om haar eigen rechtspositie ten opzichte van de Gemeente en NTA te bepalen, en dit rapport alleen mogen gebruiken om voor haarzelf een gerechtelijke procedure tegen de Gemeente en NTA voor te bereiden en te voeren.
4.34.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de niet-nakoming van deze voorwaarden een boete te verbinden. De advocaten van de Stichting hebben ter zitting zelf voorgesteld (in lijn met het voorstel in de conclusie van antwoord) om de verspreidingskring en de gebruiksmogelijkheden van het rapport op de bovenstaande wijze te beperken (pleitnota mr. Tjiam e.a., randnummer 7.9). Er mag van worden uitgegaan dat de Stichting en haar advocaten zich aan hun eigen voorstel houden.
4.35.
Er mag ook van worden uitgegaan dat de ambtenaren van de Gemeente samen met de advocaten van de Gemeente erop toezien dat het NTA-rapport en het concept zorgvuldig, in overeenstemming met de hiervoor geformuleerde voorwaarden, worden zwartgelakt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om – zoals door de Stichting gevorderd – een deurwaarder te laten beoordelen of niet te veel of te weinig uit het rapport is zwartgelakt. Evenmin gaat de rechtbank mee in het verzoek van de Gemeente om de rechtbank eerst de zwartgelakte passages te laten beoordelen.
Moet de Gemeente de PowerPointpresentatie van NTA verstrekken?
4.36.
De Stichting heeft ook gevorderd dat de Gemeente de presentatie verstrekt die NTA aan de Gemeente heeft gegeven (in PDF-, Word- of PPT-format). Artikel 843a Rv verplicht tot het verstrekken van stukken waarover de betrokkene kan beschikken. De Gemeente heeft onweersproken gesteld dat zij niet over de gevraagde presentatie beschikt (en daar ook nooit over heeft beschikt), omdat het een presentatie betreft die door NTA is gegeven. Het gaat dus om een stuk dat zich in het domein van NTA bevindt, waarvan bovendien onduidelijk is in hoeverre NTA daar nog over beschikt. Daarnaast ziet de presentatie volgens de toelichting van de Gemeente op het NTA-rapport, dat zelf al aan de Stichting wordt verstrekt. De rechtbank ziet, dit alles overwegende, geen aanleiding om op de Gemeente een verplichting te leggen om de presentatie bij NTA op te vragen. Voor zover de Stichting de presentatie nog wil krijgen, moet zij zich hiervoor rechtstreeks tot NTA wenden.
Moet de Stichting nog de ontbrekende (ongelakte) lijst met vragen en antwoorde van NTA verstrekken?
4.37.
De Stichting heeft gesteld dat de ongelakte lijst met vragen en antwoorden van NTA van 25 oktober 2021 (nummer 13 van de Woo-stukken) nog niet door de Gemeente is verstrekt. Naar de rechtbank begrijpt, verzet de Gemeente zich niet ertegen dat de ongelakte versie van deze lijst aan de Stichting wordt verstrekt (maar verkeerde de Gemeente in de veronderstelling dat dit al was gebeurd). De rechtbank zal de Gemeente bevelen ook deze lijst alsnog ongelakt te verstrekken.
Moet de Stichting nog e-mails verstrekken?
4.38.
De Gemeente heeft gesteld dat zij alle in haar systemen aangetroffen relevante e-mails uit de perioden juli 2017- mei 2018 en oktober 2021 - maart 2022 inmiddels aan de Stichting heeft verstrekt. De rechtbank heeft onvoldoende reden om aan de juistheid van deze verklaring van de Gemeente te twijfelen. De Stichting heeft ook geen aanknopingspunten gegeven voor haar vermoeden dat er mogelijk nog meer e-mails zijn. De Stichting heeft ter onderbouwing feitelijk alleen verwezen naar de omstandigheid dat de Gemeente geen antwoordmail heeft overgelegd op een e-mail van 3 november 2021, waarin is gevraagd om input te leveren op de conceptantwoorden op vragen van Omroep West over het onderzoek van NTA. De Gemeente heeft in reactie daarop aangevoerd dat het mogelijk kan zijn dat telefonisch is geantwoord op dit e-mailbericht. Aangezien de Gemeente daarmee een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van een antwoordmail, ziet de rechtbank hierin geen reden om te twijfelen aan de volledigheid van de door de Gemeente verstrekte correspondentie.
4.39.
Nu ervan uit mag worden gegaan dat alle relevante e-mails zijn verstrekt, is er ook geen aanleiding om een deurwaarder samen met een IT-expert van een gerechtelijk bewaarder nader onderzoek te laten doen in de digitale systemen en archieven van de Gemeente of een onderzoek in te stellen naar verdwenen bescheiden.
4.40.
Wel is ter zitting met partijen vastgesteld dat in de verstrekte e-mails in sommige gevallen niet alleen de namen van personen maar ook de organisatie waartoe zij behoren is weggelakt of ontbreekt [bijvoorbeeld:@delft.nl ontbreekt], zodat niet altijd duidelijk is van wie het bericht is (van de Gemeente of van iemand anders). De rechtbank wijst bijvoorbeeld op productie 3 bij conclusie van antwoord, e-mail nummer 5, waarin bovenaan bij afzender en ontvanger de hele naam is weggelakt. De rechtbank zal de Gemeente opdragen om de e-mails (productie 3, nummers 5 t/m 25) opnieuw aan de Stichting te verstrekken, en de namen van medewerkers zo te anonimiseren, dat wel duidelijk is of een bericht van de Gemeente of van een andere organisatie afkomstig is (een naam van een medewerker van de gemeente Delft kan worden geanonimiseerd met een opgeplakt label [medewerker Gemeente Delft, een medewerker van NTA kan worden geanonimiseerd met een opgeplakt label [medewerker NTA], en zo verder).
Dwangsom, uitvoerbaarverklaring bij voorraad en proceskosten
4.41.
De rechtbank zal de Gemeente veroordelen om het NTA-rapport en de andere toegewezen stukken binnen twee weken na de betekening van het vonnis te verstrekken. Die termijn moet de Gemeente voldoende ruimte geven om het NTA-rapport – in samenspraak met haar advocaten – op de bevolen wijze zwart te lakken.
4.42.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden, nu ervan uit mag worden gegaan dat de Gemeente aan de veroordeling zal voldoen en de genoemde stukken tijdig aan de Stichting zal verstrekken.
4.43.
De rechtbank zal het vonnis, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Weliswaar is de veroordeling naar zijn aard onomkeerbaar (als de Stichting het rapport eenmaal heeft ingezien, heeft zij dat ingezien), maar de Stichting heeft een recht op inzage in het NTA-rapport en de Stichting heeft inmiddels drie jaar sinds de kennisneming van het (aannemelijke) onrechtmatige onderzoek moeten wachten, voordat zij dit rapport kan inzien. Daarnaast heeft de Stichting een belang bij het spoedig verkrijgen van duidelijkheid over de aard en omvang van het door haar vermoede onrechtmatig handelen van de Gemeente en NTA, omdat het sinds de bekendwording van het onderzoek lastig is voor haar om bestuurders en vrijwilligers te vinden. Bovendien is – conform de wens van de Gemeente – bepaald dat het NTA-rapport alleen door het bestuur van de Stichting en haar advocaten mag worden ingezien en alleen mag worden gebruikt voor het bepalen van haar standpunt en het voeren van eventuele juridische procedures. De belangen van de Stichting bij het spoedig verkrijgen van het rapport wegen, dit alles overwegende, zwaarder dan het belang van de Gemeente om eerst een eventueel hoger beroep af te wachten.
4.44.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt de Gemeente veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de Stichting worden begroot op in totaal € 2.225,85 (€ 131,85 aan kosten dagvaarding, € 688,- aan griffierecht, € 1.228,- (2 punten x tarief II € 614) aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten), te vermeerderen met de in de beslissing vermelde extra kosten bij betekening. De over de proceskosten gevorderde wettelijke renten zal worden toegewezen.
4.45.
De gevorderde beslagkosten zijn niet onderbouwd. Deze zullen dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt de Gemeente om binnen twee weken na de betekening van dit vonnis aan de Stichting de volgende stukken te verstrekken (door toezending aan de advocaat van de Stichting, mr. P.L. Tjiam):
Het rapport dat NTA in maart 2018 in opdracht van de Gemeente Delft heeft opgemaakt met de titel ‘krachtenveldanalyse’ (of een sterk daarop lijkende titel), en de conceptversie van dat rapport van begin 2018, waarbij delen van het rapport moeten worden zwartgelakt op de wijze zoals onder r.o. 4.32 is omschreven;
De ongelakte lijst met vragen en antwoorden van NTA van 25 oktober 2021 (nummer 13 van de Woo-stukken);
Alle e-mails tussen NTA en de Gemeente (inclusief bijlagen) uit de perioden 31 juli 2017 - 1 mei 2018 en 1 oktober 2021 – 1 maart 2022, eerder overgelegd onder productie 3 bij conclusie van antwoord, nummers 5 t/m 25, maar ditmaal op een wijze zodat herleidbaar is welke organisaties de verzenders en ontvangers van de e-mails zijn (zie r.o. 4.40 van dit vonnis);
5.2.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten van € 2.225,85, bij betekening te vermeerderen met € 92,- en de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt de Gemeente in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025. [5]

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251.
2.Zie o.a. EHRM 16 april 2002, nr. 37971/97, NJ 2003/452, m.nt. E.J. Dommering (Sté Colas Est/Frankrijk) en EHRM 8 september 2020, 22649/08 (Regnum/Rusland).
3.Zie onder andere EHRM 18 oktober 2016, ECLI:CE:ECHR:2017:1018 (Vukota-Bojic/Zwitserland), r.o. 66-68.
4.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2912.
5.type: 2431