3.1.Uit de hierboven genoemde Afdelingsuitspraak van 25 maart 2020 volgt dat verweerder ook bij zware grond 3c kan volstaan met een toelichting dat deze grond zich feitelijk voordoet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de zware grond 3c zich feitelijk voordoet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de terugkeerbesluiten van 25 augustus 2023 en 26 juli 2024 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, respectievelijk door deze ter inzage te leggen en door toezending aan de gemachtigde van eiser. Vast staat dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan zijn hieruit voortvloeiende verplichting om terug te keren naar Marokko. De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet dat hij Nederland heeft verlaten en daarmee aan heeft voldaan aan zijn verlichtingen, aangezien uit de terugkeerbesluiten volgt dat deze besluiten ook gelden voor andere Europese landen, waaronder Duitsland en Zwitserland. Dat eiser minderjarig zou zijn geweest en daardoor geen kennis had van de regelgeving, doet aan de feitelijkheid van het voorgaande niet af. Dat eiser vreest voor zijn leven in zijn land van herkomst, volgt de rechtbank ook niet aangezien eisers asielaanvraag van 15 juli 2023 buiten behandeling is gesteld en die van 14 juni 2024 is afgewezen.
4. De zware gronden 3b en 3c, de niet-bestreden zware grond 3i en de niet-bestreden lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d kunnen, bezien in onderling verband en samenhang, naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring al dragen. Er vloeit namelijk uit voort dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank laat hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de zware gronden 3a, 3d en 3e dan ook onbesproken. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Daartoe voert eiser aan dat de lichte gronden kunnen worden opgevangen door het opleggen van een lichter middel, zoals een meldplicht. Daarnaast lijdt eiser aan epilepsie en ondervindt hij door de bewaring psychische problemen. Hoewel eiser op de extra zorgafdeling is geplaatst, ervaart hij nog steeds problemen. Eiser heeft juist hulp nodig van de Nederlandse autoriteiten, waardoor volgens hem geen sprake is van een onttrekkingsrisico.
6. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Verweerder verwijst in dit verband naar het oordeel van de rechtbank terecht naar de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. Dat de lichte gronden door een lichter middel zouden kunnen worden opgevangen, volgt de rechtbank niet. Voor de huidige maatregel van bewaring zijn immers ten minste twee (al dan niet lichte) gronden vereist om een onttrekkingsrisico aan te nemen, en daaraan is in onderhavig geval voldaan. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in dit geval niet alleen lichte, maar ook zware gronden aan eiser kunnen worden tegengeworpen, zoals volgt uit rechtsoverweging 4. Daarnaast overweegt de rechtbank dat, hoewel zij begrip heeft voor het feit dat eiser epilepsie heeft, als gevolg van de inbewaringstelling psychische problemen ervaart en ondanks plaatsing op de extra zorgafdeling toch (nog) problemen ondervindt, dit geen reden is om te concluderen dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan. In algemene zin geldt namelijk dat medische voorzieningen in het detentiecentrum vergelijkbaar moeten worden verondersteld met de medische zorg in de vrije maatschappij.Indien eiser meent dat de medische zorg in detentie, waaronder de plaatsing op de extra zorgafdeling, voor hem onvoldoende is, dient hij dit nader te onderbouwen. De enkele stelling van eiser dat hij desondanks nog problemen ondervindt, is naar het oordeel van de rechtbank in dit verband onvoldoende. Dat eiser hulp nodig heeft van de Nederlandse autoriteiten en dat er daarom geen onttrekkingsrisico zou zijn, volgt de rechtbank tot slot niet, gelet op het onttrekkingsrisico dat voortvloeit uit de gronden voor de maatregel. De beroepsgrond dat een lichter middel moest worden toegepast, slaagt dan ook niet.
7. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.