ECLI:NL:RBDHA:2025:15567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
24/6407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering in de vorm van een lening en de beoordeling van de verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 augustus 2025, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een bijstandsuitkering in de vorm van een lening ongegrond verklaard. Eiser, die eerder een bijstandsuitkering ontving, was het niet eens met de beslissing van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD) om hem een lening toe te kennen vanwege een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die onder andere aanvoert dat de ISD de vermogensgrens onjuist heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de ISD inderdaad een rekenfout heeft gemaakt bij de vaststelling van het vrij te laten vermogen, maar dat dit gebrek niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat het terug te betalen bedrag niet verandert. De rechtbank oordeelt dat de ISD voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser en dat er geen onaanvaardbare financiële gevolgen zijn ontstaan door de toekenning van de lening. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, maar het beroep blijft ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.R. Wieleman),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD),verweerder
(gemachtigde: mr. D. de Borst-Mok)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de toekenning van een bijstandsuitkering aan eiser in de vorm van een lening. Eiser is het er niet mee eens dat hij een bijstandsuitkering in de vorm van een lening heeft ontvangen wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk heeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 18 januari 2024 (het primaire besluit) heeft de ISD een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) in de vorm van een lening toegekend met ingang van 28 september 2023.
2.1.
Met het besluit van 11 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de ISD, in navolging van het advies van de Bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De ISD heeft een verweerschrift ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Hierbij waren eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de ISD aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft over de periode van 1 januari 2022 tot met 1 mei 2022 een bijstandsuitkering op grond van de Pw ontvangen. In verband met een verkregen voorschot op een erfenis heeft eiser zijn bijstandsuitkering stopgezet. Op 28 september 2023 heeft eiser zich opnieuw bij de ISD gemeld voor een bijstandsuitkering.
3.1.
Met het primaire besluit, gehandhaafd na bezwaar met het bestreden besluit, heeft de ISD een bijstandsuitkering toegekend in de vorm van een lening. De ISD heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser op 8 mei 2022, nadat hij een voorschot op een erfenis had ontvangen ter hoogte van € 113.000,-, een vermogen van € 113.450,59 had. Eiser had van dit geld langer kunnen leven dan hij heeft gedaan en daarom is er sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Eiser is voor een bedrag van € 47.481,39 te snel ingeteerd op zijn vermogen. Hierbij is een interingsnorm gehanteerd van 1,5 maal de voor eiser geldende bijstandsnorm berekend vanaf 8 mei 2022 tot aan de datum van de melding, min de ontvangen alimentatie en plus de meerkosten van de huurbetalingen. Ook is rekening gehouden met bijzondere kosten voor de auto, advocaatkosten en reiskosten voor de kinderen.
Wat vindt eiser?
4. Eiser voert aan dat de ISD ten onrechte het vrij te laten vermogen heeft vastgesteld op € 13.010,- in plaats van € 15.210,-. Hierdoor is het onverantwoord ingeteerde vermogen niet juist vastgesteld. Ook geeft het bestreden besluit geen blijk van een belangenafweging. Het toekennen van bijstand in de vorm van een geldlening betreft immers een discretionaire bevoegdheid. Eiser heeft een groot belang bij het verkrijgen van bijstand om niet, nu hij bij aanvang van de toekenning over een vermogen van € 257,70 beschikte. Door de toekenning van bijstand in de vorm van een lening zal eiser alleen nog verder in de schulden raken en bestaat er weinig zicht op financiële stabiliteit en zekerheid. Eiser heeft in aanloop naar de aanvraag zijn leven noodgedwongen drastisch moeten veranderen, waarbij het nodige is gedaan om zijn maandelijkse lasten te verminderen. Hij had daarnaast ook geen recht op zorg- en huurtoeslag. Gelet hierop heeft eiser een zwaarwegend belang bij verlening van bijstand om niet.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. Een bijstandsuitkering kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Dat volgt uit artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw.
5.1.
Ter zitting heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij in principe nog steeds betwist dat er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Eiser heeft echter erkend dat dit standpunt in beroep niet nader onderbouwd is, omdat hij niet beschikt over stukken waarmee dit onderbouwd kan worden. De rechtbank laat dit punt daarom onbesproken.
5.2.
Ten aanzien van de vaststelling van het onverantwoord ingeteerde vermogen overweegt de rechtbank als volgt.
5.3.
De ISD is bij de interingsberekening uitgegaan van een interingsnorm van 1,5 maal de voor eiser geldende bijstandsnorm minus zijn inkomsten uit alimentatie van € 6.786,40 plus de meerkosten van de huurbetalingen van € 18.622,72, reiskosten van € 8.683,92 en het vrij te laten vermogen van € 13.010,-. Ook is er rekening gehouden met de betaalde bijzondere kosten voor de auto van € 2.563,99 en de advocaatkosten van € 1.000,-. Volgens de ISD had eiser, uitgaande van deze bedragen en de hiervoor genoemde norm, op het moment van de aanvraag kunnen beschikken over een bedrag van € 47.481,39 om in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien.
5.4.
De vermogensgrens voor een alleenstaande ouder was op het moment van de aanvraag € 15.210,-. Dit volgt uit artikel 34, derde lid, onder b van de Pw. Derhalve heeft de ISD in het bestreden besluit bij de vaststelling van het vrij te laten vermogen de verkeerde vermogensgrens toegepast. De ISD heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat dit een rekenfout betreft en dat in de berekening in het advies van de bezwaarschriftencommissie een bedrag van € 15.210,- opgenomen had moeten worden. Indien de ISD van het juiste bedrag uit was gegaan, zou de maximale leenbijstand op € 45.281,39 uitkomen.
5.5.
Gelet hierop slaagt de beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat aannemelijk is dat eiser niet door dit gebrek is benadeeld. Eiser is op 31 mei 2024 verhuisd naar [plaats] . Zijn bijstandsuitkering bij de ISD is per die datum beëindigd. Over de periode van 28 september 2023 tot 31 mei 2024 heeft eiser volgens het verweerschrift uiteindelijk een bedrag van € 6.865,99 aan leenbijstand ontvangen. Dit bedrag is niet weersproken en dat is wat eiser moet terugbetalen. De rekenfout in het bestreden besluit heeft geen invloed op het terug te betalen bedrag, omdat eiser dit bedrag ook zou moeten terugbetalen als de maximale leenbijstand € 45.281,39 bedroeg. Dit betekent dat dit gebrek niet tot vernietiging van het bestreden besluit leidt. De rechtbank ziet in het voorgaande wel aanleiding om de ISD te veroordelen in de proceskosten in beroep.
6. Eiser voert aan dat in het bestreden besluit niet weergegeven is of, en hoe, de belangen van eiser betrokken zijn bij de besluitvorming. De ISD heeft derhalve miskent dat eiser een zwaarwegend belang heeft bij de toekenning van bijstand ‘om niet’.
6.1.
Uit de tekst van artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw (‘kan’) volgt dat de ISD niet verplicht is om bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken. Dit brengt mee dat de ISD bij de uitoefening van deze bevoegdheid een belangenafweging moet maken. [1]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat de ISD de belangen van eiser heeft meegewogen. Bij toekenning van de leenbijstand heeft de ISD rekening gehouden met verschillende kostenposten, ook al kon eiser deze niet met schriftelijke bewijzen onderbouwen. De ISD heeft daarnaast terecht overwogen dat niet is gebleken dat er onaanvaardbare financiële en/of sociale gevolgen zijn ontstaan doordat eiser bijstand in de vorm van een lening heeft ontvangen. Eiser heeft gesteld dat er sprake is van schulden, maar deze zijn niet aangetoond. Bij de invordering wordt eiser bovendien beschermd door de beslagvrije voet. Er is momenteel een betalingsregeling afgesproken van € 50,- per maand. Deze regeling wordt naar behoren nagekomen. Van een financiële noodsituatie is daarom geen sprake. De ISD heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden besluit niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel tot stand is gekomen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het besluit tot toekenning van bijstand in de vorm van een lening in stand blijft.
8. De rechtbank zal vanwege het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit bepalen dat de ISD het door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De ISD moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de ISD het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 51,- vergoedt;
  • veroordeelt de ISD tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meessen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2357.