ECLI:NL:RBDHA:2025:15161

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
14 augustus 2025
Zaaknummer
NL24.5078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatoire aannames in besluitvorming omtrent visum voor kort verblijf van Iraanse eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, een 44-jarige Iraanse vrouw, had op 3 mei 2023 een verzoek ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland, met de bedoeling haar broer te bezoeken. Het verzoek werd op 23 mei 2023 afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. Na een lange periode zonder beslissing op het bezwaar, heeft eiseres op 9 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de minister eiseres niet had gehoord voordat het besluit werd genomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukte dat de minister discriminerende aannames had gemaakt over de situatie in Iran en de persoonlijke omstandigheden van eiseres. De rechtbank stelde ook een dwangsom vast van € 1.442,- en veroordeelde de minister tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.914,50 bedroegen. De rechtbank concludeerde dat de minister niet alleen de hoorplicht had geschonden, maar ook dat de afwijzing van het visum op onzorgvuldige wijze tot stand was gekomen, wat leidde tot de vernietiging van het besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5078
V-nummer: [V-nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1981, van Iraanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigden: mrs. F.A. Beurret en S.M. Groen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sanchez Rhemrev).
Verweerder heeft het verzoek van eiseres van 3 mei 2023 om de afgifte van een visum voor kort verblijf bij besluit van 23 mei 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Vanwege het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft eiseres op 4 januari 2024 een ingebrekestelling verstuurd en op 9 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Met het besluit van 21 februari 2024 heeft verweerder alsnog een beslissing op het bezwaar genomen (het bestreden besluit) en het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit van rechtswege ook betrekking op het alsnog genomen besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2025. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Tevens was ter zitting aanwezig,
de heer [naam] (referent).
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft medegedeeld dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open staat.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 2.914,50.

Motivering

Achtergrond
1. Eiseres is 44 jaar oud en woonachtig Iran. Zij wil samen met haar broer, die referent is in deze procedure, Nederland als toerist bezoeken. Daarom heeft eiseres verzocht om een visum voor kort verblijf voor elf dagen, van 15 juni 2023 tot 25 juni 2023. Bij haar aanvraag heeft eiseres een reservering van [locatie] overgelegd. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft van 2018 tot en met 2021 in Nederland gewoond. Referent is nu weer woonachtig in Iran, maar wil eiseres rondleiden in Nederland, het land waar hij jarenlang heeft gewoond.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, het verzoek om een visum voor kort verblijf afgewezen. Verweerder werpt aan eiseres tegen dat zij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en dat er redelijke twijfel bestaat over haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. [1]
In beroep
3. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting laten weten dat de tegenwerping dat er vestigingsgevaar zou bestaan ingetrokken, maar daarbij gelet op de andere weigeringsgrond wel verzocht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Standpunt eiseres
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij vindt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat verweerder haar voorafgaand aan het nemen van de beslissing op bezwaar in de gelegenheid had moeten stellen gehoord te worden.
Oordeel rechtbank
5. Nu verweerder het vestigingsgevaar dat ten aanzien van eiseres zou bestaan heeft ingetrokken is de rechtbank van oordeel dat reeds daarom het beroep gegrond is. Anders dan verweerder verzocht heeft, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
6. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. In het bestreden besluit heeft verweerder een nieuwe motivering gegeven ten aanzien van het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf. Verweerder werpt eiseres in het bestreden besluit namelijk tegen dat zij geen nieuwe hotelreservering heeft overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit eiseres niet heeft mogen verwijten zonder haar daar eerst van in kennis te stellen. Bovendien volgt ook nergens uit dat eiseres na annulering van het hotel omdat het visum was afgewezen, zij weer een nieuwe reservering had moeten maken.
7. Ook is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de hoorplicht genomen is. In dit kader overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] dat horen in bezwaar het uitgangspunt is. Zeker in procedures waarbij verweerder beslissingsruimte heeft en de beslissing afhangt van de omstandigheden van het geval. Dit is in zaken waarin verzocht wordt om een visum voor kort verblijf bij uitstek het geval. Verweerder vindt dat eiseres bij haar aanvraag, ondanks dat zij op het aanvraagformulier heeft aangekruist dat het reisdoel toerisme is, duidelijker had moeten zijn over wat zij van plan is te gaan doen in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat als hier vragen over bestaan, het op de weg van verweerder ligt eiseres hierover in bezwaar te horen. Dat zij niet gehoord is, klemt te meer nu er bij verweerder in de bezwaarfase ook nog allerlei vragen speelden over de economische binding. Zoals waarom het salaris en de duur van het dienstverband niet in de werkgeversverklaring is opgenomen. Ook had verweerder toen desgewenst nadere vragen kunnen stellen over de sociale binding. Door eiseres niet te horen heeft verweerder eiseres geen eerlijke kans gegeven verweerder te overtuigen van het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en daarbij deze uitspraak in acht te nemen.
Finale geschilbeslechting
9. De rechtbank merkt op dat verweerder in het bestreden besluit spreekt van ‘enige sociale binding’ met Iran, terwijl eiseres ten tijde van het bestreden besluit 41 jaar oud was, daar altijd gewoond heeft en daar nu samenwoont met haar echtgenoot en minderjarige kind. Eiseres kent simpelweg geen ander sociaal leven en binding dan met Iran. Zonder nadere onderbouwing kan de rechtbank verweerder niet volgen dat hieruit slechts ‘enige sociale binding’ volgt. Weliswaar heeft verweerder het vestigingsgevaar ter zitting laten vallen, maar in het nieuw te nemen besluit dient verweerder aan de sociale binding het volle gewicht te geven dat daar aan toekomt.
10. Verder hecht de rechtbank er aan op te merken dat verweerder in het dossier, meer
specifiek de nadere motivering van het besluit in primo, met discriminerende aannames werkt. Zo geeft verweerder aan dat ‘als gevolg van de politieke onrust, de zorgwekkende mensenrechtensituatie alsook de inflatie in Iran veel Iraniërs op zoek gaan naar een beter bestaan buiten Iran en dat vanwege de nareisasiel-mogelijkheid het aantonen van een sociale band geen 100% zekerheid geeft dat een tijdige terugkeer is gewaarborgd.’ Los van het feit dat de eis van 100% zekerheid bij het beoordelen van een visumvraag niet mag worden gesteld, wordt eiseres negatief gedrag toegedicht omdat zij afkomstig is uit Iran, en is zij ook (mede) op dat negatieve gedrag beoordeeld. De rechtbank is dit ook in andere dossiers tegengekomen. De rechtbank herinnert verweerder er aan dat zij iedere aanvraag op de persoonlijke mérites van de aanvrager dient te beoordelen en het haar is verboden daarbij negatieve stereotyperingen op basis van afkomst te betrekken, waartegen iemand zich niet kan verweren.
Beroep wegens niet-tijdig beslissen
11. Ten aanzien van het beroep wegens niet tijdig beslissen overweegt de rechtbank als volgt.
12. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en heeft onder verwijzing naar artikel 4:17, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen bestuurlijke dwangsom aan eiseres toegekend. De rechtbank is van oordeel dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de bestuurlijke dwangsom.
13. Verweerder heeft de hoogte van de bestuurlijke dwangsom niet vastgesteld.
14. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag.
Eiseres heeft verweerder op 30 augustus 2019 in gebreke gesteld. Dit betekent dat verweerder, gelet op artikel 6:12, tweede lid van de Awb, tot uiterlijk 15 september 2019 een besluit kon nemen, zonder een dwangsom te verbeuren. Omdat vanaf deze datum meer dan 42 dagen als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb zijn verstreken, bedraagt de door verweerder verschuldigde dwangsom het maximale bedrag van € 1.442,-.
Proceskosten
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten, inclusief de kosten van het zogeheten beroep wegens niet tijdig beslissen en de kosten in bezwaar, stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een totaalbedrag van
€ 2.914,50
16. Voor de kosten in beroep, € 1.814,--, kent de rechtbank het volgende toe. 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,--, en een wegingsfactor 1.
17. De kosten voor het beroep niet tijdig stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank hanteert hier een wegingsfactor van 0,5 voor omdat het beroep niet tijdig beslissen een zaak van licht gewicht is. Een dergelijk beroep heeft namelijk slechts betrekking op de vraag of de beslistermijn is overschreden.
18. De kosten in bezwaar stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 647,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift).
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. M. Belhaj mr. R.H.G. Odink
griffier
rechter

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Dit laatste is ook bekend als vestigingsgevaar.
2.6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.